maandag 6 mei 2013

Westland promotie


Fiji, een eilandengroep vol parelwitte stranden in de Pacific op meer dan 24 uur vliegen van huis. ‘t Is een mooie tropische ochtend. Mijn ‘eigen’ Westland is hier letterlijk mijlenver vandaan. Zo ongeveer aan de andere kant van de aardbol om precies te zijn. 

We, mijn echtgenoot en ik, staan na een hobbelige bustocht van meer dan een uur over wegen vol kuilen, klaar om in te schepen voor een boottocht. De aanlegsteiger, of wat er voor door moet gaan, ligt net buiten een onooglijk dorpje aan een rivier.  Vlak naast een lokale markt. 

Daar worden de meest vreemde groenten en fruitvariëteiten die je je maar kunt indenken

verhandeld. Misschien dat een deel ervan bekend is bij mensen die werken bij Nature’s Pride, u weet wel, het innovatieve bedrijf dat tegen de wetten van de crisis in, gewoon nieuwbouw pleegt op Honderdland. De kwaliteit van het aangebodene op de markt van dit Fijiaanse dorpje is vrij divers, maar zo op het eerste gezicht ben ik bang dat er in Westland weinig handel zou zijn in wat hier ligt uitgestald. De gemiddelde streekgenoot zou er over zeggen: ‘Zoiets geeffie je paard nog niet te vreten’.  Al is het gebruik van het woord “paard” in dit geval, gezien de actualiteit misschien wat ongelukkig gekozen. En het voedsel is hier uitstekend te eten, ook al ziet het er ‘anders’ uit. 

Omdat de boot nog niet is gearriveerd, slenter ik wat langs de wankel gebouwde stalletjes. Wie wel eens in Azië, Latijns-Amerika, Afrika of zoals hier in Oceanië is geweest en op zo’n zelfde soort lokaal marktje heeft rondgekeken, er zijn er tienduizenden, weet dat men het daar niet al te nauw neemt met hoe groenten en fruit er uitzien. Desondanks weten de lokale meester kokkinnen er altijd wel weer iets ontzettend smakelijks van te maken. 

Het smalle, ranke bootje waarmee we een dagtocht naar het binnenland gaan maken, is gearriveerd en ligt heftig te schommelen in de sterke stroming. We zijn met zes passagiers. De ‘captain’ reikt ons een paar verkleurde, op het oog honderd jaar oude reddingsvesten aan. Een van de medereizigers, een stokoude Amerikaan, kijkt hem argwanend aan. De captain, tevens gids tijdens deze tocht, lacht voor het eerst die dag zijn daverende lach. Een lach die we nog vaak zullen horen.  ‘O no  Granddad, no worries. Boat is safe and no crocodiles here. Azzie overboord kiepert blijf je gewoon drijven en kunnen we je wat makkelijker weer binnenboord hijsen. En zeker weten, dan zitten allebei je poten er nog aan hoor.’ Hij lacht weer zijn daverende lach en sluit zoals bijna bij elke zin zijn betoog af met de kreet “Bula” (spreek uit ‘boelaaaaahh!). 

Een kreet die zoveel betekent als “Hallo” maar overal op de Fiji eilanden te pas en te onpas, op en onder alle omstandigheden en op elk moment van de dag, wordt gebruikt. De oude Yank is gerustgesteld. Hij reist samen met zijn even stokoude vrouw, hun zoon en schoondochter. ‘Vader heeft in de Tweede Wereldoorlog in de Pacific gediend bij de marine en wilde nog één keer terug. Voordat het niet meer kan,’ was het antwoord op onze nieuwsgierige vraag waarom een tachtig plus echtpaar (of was het negentig min) besluit een dag lang in een smal, wankel klein bootje een tocht naar de binnenlanden van Fiji te gaan ondernemen. Als we naar de conditie van de oude veteraan kijken, mag het bootje dan wel snel vertrekken, voor het te laat is. 

Dat vertrek duurde echter nog dik een kwartier. Eerst moesten de ouwetjes, geholpen door hun familieleden, de ‘Captain’ en onze Hollandse handen, voetje voor voetje het steile talud naar de steiger worden afgeholpen en in de boot gehesen.  Uiteindelijk zaten we allemaal aan boord en kon de tocht beginnen. ‘Time is not a problem, not here on Fiji’,  bulderde de Captain, ‘Er is tijd en er is Fiji tijd. En we zitten nu in Fiji tijd, bula!’ Waarna zijn lach weer over het water schalde.  

Onderweg prachtige tropische begroeiing. Aan de kant zo nu en dan de contouren van schaarse bewoning. Kinderen springen enthousiast op en neer en zwaaien naar ons. ‘Bula, bula…’ Opeens moet ik denken aan een vaartochtje dat ik ooit maakte met schipper Van den Bos. Rondje Westland. Kinderen aan de kant in de wijk Pijletuinen, op weg richting Bloemenveiling, kinderen aan de kant in Honselersdijk. Geen gespring en gezwaai. Geen enthousiaste begroetingen. Nergens. Wat zijn we eigenlijk totaal anders dan de mensen hier.

Af en toe brult captain iets over wat er op de wal allemaal te zien is. Echt verstaanbaar is hij niet, de motor maakt nogal lawaai.  Dan vraagt hij waar we vandaan komen. ’Ahh Hollan’, hij schreeuwt het boven de motor uit, ‘Hollan, Netherlands Europe yeah, Europe, Rome, Paris, bula!’ Het schept meteen een band met genoemde Europese bestemmingen. Normaal ver weg Parijs, Rome, maar hier ver van huis omgeven door tropisch woud, varend op een snel stromende rivier  is ‘t ineens alsof die steden bij ons, Nederlanders, horen. 

We zijn gearriveerd in een dorpje dat anderhalf uur stroomopwaarts ligt. Daar worden we uitgenodigd in het centraal gelegen dorpshuis. Zodra we binnen zijn, pakken de dorpelingen hun muziekinstrumenten. Het is meteen een vrolijke boel. Bij plus 30 graden worden we geacht in één keer soepel mee te doen met de lokale dansen. Daarna volgt de begroetingsceremonie uitgevoerd door de dorpsoudste met twee jonge krijgers als secondanten. Centraal daarbij staat de bereiding en vervolgens het drinken van een troebel drankje dat wordt gemaakt van de  wortel van een Kava plant. Dat is een soort verre familie van de Spaanse peperplant, de Yaqona. Als je er veel van drinkt, word je erg rustig en relaxed. Bij die ceremonie worden we als vrienden begroet. Vrienden uit Amerika en eh... hoe heet het ook weer, de Captain, die de vertalingen doet, is het al weer vergeten.  ‘O yes, all the way from Hollan!’ 

Daarna volgt een gezamenlijke lunch met de plaatselijke bevolking. Dat gezamenlijk  is  niet helemaal waar. Wij zitten in kleermakerszit op de grond aan de ene kant van het dorpshuis, de lokale vrouwen en kinderen, geen man meer te zien, aan de andere. Voor de twee bejaarde Amerikanen zijn ergens uit een huisje twee wankele keukenstoelen opgediept. De lunch is prima. Heel veel groenten, fruit (dat er stukken beter uitziet dan op de markt) en stukjes kip. De zoon en schoondochter van de oude Amerikanen willen nu wel eens weten waar dat “Hollan” ligt. Ze hebben wel veel gereisd maar vooral op hun eigen continent en hebben geen idee. “Ah..., in Europe, right? Close to Rome or what?’ We vertellen dat ons land in een heel ander deel van Europa ligt. En Rome in Italië, een heel ander land is zelfs, waar we eigenlijk niets mee hebben. Nou ja, dezelfde munt en de liefde voor wielrennen, pizza’s, voetbal en Willy Alberti.  

Dat laatste is natuurlijk een grapje. Mijn man stikt bijna in een stuk paprika van de lach. Het Amerikaanse stel kijk me glazig aan. Ik ga door. Ik vertel, gepassioneerd en  verder van huis dan ooit tevoren, over Nederland, Amsterdam, Delft, klompen, tulpen. Maar toch vooral over het Westland. Vol passie, want ik geloof in wat we hier doen op ons kleine stukje aarde. Een paar Fiji dorpsvrouwen staan ook mee te luisteren. Het moet voor hen klinken alsof ik van een andere planeet kom. Ik vertel over onze Greenhouses. En over onze (weliswaar wat verdampte, maar voor mij nog steeds geldende) bijnaam “Westland, Garden of Europe”. Dat er “bij ons” heel hard gewerkt wordt, vooral aan het ontwikkelen van smakelijke nieuwe producten. En dat geprobeerd wordt om die zo milieuvriendelijk mogelijk te produceren.  

Aan het einde van de dag, als we terug zijn in het dorp van vertrek. Komen de Amerikanen naar ons toe. ‘Een trip naar Europe staat al langer op ons “to do” lijstje: Rome, Paris, Spain. Door uw enthousiaste verhaal willen we wellicht ook Holland daar aan toevoegen.’ Ik knik hen vriendelijk toe. ‘Goeie keus, welcome to Holland en Westland’. In de bus kijkt mijn man me aan: ‘Nieuwe job? Ga je iets in Westland promotie doen? Tja, wie weet. Ik ben nu eenmaal trots op mijn streek. Praat er graag over. Ook hier, ver van huis. ‘t Kost wat maar dan hebbie ook wat… Bula!