Fiji, een eilandengroep vol parelwitte stranden in de Pacific op meer dan 24
uur vliegen van huis. ‘t Is een mooie tropische ochtend. Mijn ‘eigen’ Westland
is hier letterlijk mijlenver vandaan. Zo ongeveer aan de andere kant van de
aardbol om precies te zijn.
We, mijn echtgenoot en ik, staan na een hobbelige bustocht van meer dan een
uur over wegen vol kuilen, klaar om in te schepen voor een boottocht. De
aanlegsteiger, of wat er voor door moet gaan, ligt net buiten een onooglijk
dorpje aan een rivier. Vlak naast een
lokale markt.
Daar worden de meest vreemde groenten en fruitvariëteiten die je je maar
kunt indenken
verhandeld. Misschien dat een deel ervan bekend is bij mensen die werken
bij Nature’s Pride, u weet wel, het innovatieve bedrijf dat tegen de wetten van
de crisis in, gewoon nieuwbouw pleegt op Honderdland. De kwaliteit van het
aangebodene op de markt van dit Fijiaanse dorpje is vrij divers, maar zo op het
eerste gezicht ben ik bang dat er in Westland weinig handel zou zijn in wat
hier ligt uitgestald. De gemiddelde streekgenoot zou er over zeggen: ‘Zoiets
geeffie je paard nog niet te vreten’. Al
is het gebruik van het woord “paard” in dit geval, gezien de actualiteit
misschien wat ongelukkig gekozen. En het voedsel is hier uitstekend te eten,
ook al ziet het er ‘anders’ uit.
Omdat de boot nog niet is gearriveerd, slenter ik wat langs de wankel
gebouwde stalletjes. Wie wel eens in Azië, Latijns-Amerika, Afrika of zoals
hier in Oceanië is geweest en op zo’n zelfde soort lokaal marktje heeft
rondgekeken, er zijn er tienduizenden, weet dat men het daar niet al te nauw
neemt met hoe groenten en fruit er uitzien. Desondanks weten de lokale meester
kokkinnen er altijd wel weer iets ontzettend smakelijks van te maken.
Het smalle, ranke bootje waarmee we een dagtocht naar het binnenland gaan
maken, is gearriveerd en ligt heftig te schommelen in de sterke stroming. We
zijn met zes passagiers. De ‘captain’ reikt ons een paar verkleurde, op het oog
honderd jaar oude reddingsvesten aan. Een van de medereizigers, een stokoude
Amerikaan, kijkt hem argwanend aan. De captain, tevens gids tijdens deze tocht,
lacht voor het eerst die dag zijn daverende lach. Een lach die we nog vaak
zullen horen. ‘O no Granddad, no worries. Boat is safe and no
crocodiles here. Azzie overboord kiepert blijf je gewoon drijven en kunnen we
je wat makkelijker weer binnenboord hijsen. En zeker weten, dan zitten allebei
je poten er nog aan hoor.’ Hij lacht weer zijn daverende lach en sluit zoals
bijna bij elke zin zijn betoog af met de kreet “Bula” (spreek uit ‘boelaaaaahh!).
Een kreet die zoveel betekent als “Hallo” maar overal op de Fiji eilanden
te pas en te onpas, op en onder alle omstandigheden en op elk moment van de
dag, wordt gebruikt. De oude Yank is gerustgesteld. Hij reist samen met zijn
even stokoude vrouw, hun zoon en schoondochter. ‘Vader heeft in de Tweede Wereldoorlog
in de Pacific gediend bij de marine en wilde nog één keer terug. Voordat het
niet meer kan,’ was het antwoord op onze nieuwsgierige vraag waarom een tachtig
plus echtpaar (of was het negentig min) besluit een dag lang in een smal,
wankel klein bootje een tocht naar de binnenlanden van Fiji te gaan ondernemen.
Als we naar de conditie van de oude veteraan kijken, mag het bootje dan wel
snel vertrekken, voor het te laat is.
Dat vertrek duurde echter nog dik een kwartier. Eerst moesten de ouwetjes, geholpen
door hun familieleden, de ‘Captain’ en onze Hollandse handen, voetje voor
voetje het steile talud naar de steiger worden afgeholpen en in de boot
gehesen. Uiteindelijk zaten we allemaal
aan boord en kon de tocht beginnen. ‘Time is not a problem, not here on Fiji’, bulderde de Captain, ‘Er is tijd en er is Fiji
tijd. En we zitten nu in Fiji tijd, bula!’ Waarna zijn lach weer over het water
schalde.
Onderweg prachtige tropische begroeiing. Aan de kant zo nu en dan de
contouren van schaarse bewoning. Kinderen springen enthousiast op en neer en
zwaaien naar ons. ‘Bula, bula…’ Opeens moet ik denken aan een vaartochtje dat
ik ooit maakte met schipper Van den Bos. Rondje Westland. Kinderen aan de kant
in de wijk Pijletuinen, op weg richting Bloemenveiling, kinderen aan de kant in
Honselersdijk. Geen gespring en gezwaai. Geen enthousiaste begroetingen. Nergens.
Wat zijn we eigenlijk totaal anders dan de mensen hier.
Af en toe brult captain iets over wat er op de wal allemaal te zien is.
Echt verstaanbaar is hij niet, de motor maakt nogal lawaai. Dan vraagt hij waar we vandaan komen. ’Ahh
Hollan’, hij schreeuwt het boven de motor uit, ‘Hollan, Netherlands Europe yeah,
Europe, Rome, Paris, bula!’ Het schept meteen een band met genoemde Europese
bestemmingen. Normaal ver weg Parijs, Rome, maar hier ver van huis omgeven door
tropisch woud, varend op een snel stromende rivier is ‘t ineens alsof die steden bij ons, Nederlanders,
horen.
We zijn gearriveerd in een dorpje dat anderhalf uur stroomopwaarts ligt.
Daar worden we uitgenodigd in het centraal gelegen dorpshuis. Zodra we binnen
zijn, pakken de dorpelingen hun muziekinstrumenten. Het is meteen een vrolijke
boel. Bij plus 30 graden worden we geacht in één keer soepel mee te doen met de
lokale dansen. Daarna volgt de begroetingsceremonie uitgevoerd door de
dorpsoudste met twee jonge krijgers als secondanten. Centraal daarbij staat de
bereiding en vervolgens het drinken van een troebel drankje dat wordt gemaakt
van de wortel van een Kava plant. Dat is
een soort verre familie van de Spaanse peperplant, de Yaqona. Als je er veel van drinkt, word je erg rustig
en relaxed. Bij die
ceremonie worden we als vrienden begroet. Vrienden uit Amerika en eh... hoe
heet het ook weer, de Captain, die de vertalingen doet, is het al weer vergeten.
‘O yes, all the way from Hollan!’
Daarna volgt een gezamenlijke lunch met de plaatselijke bevolking. Dat
gezamenlijk is niet helemaal waar. Wij zitten in
kleermakerszit op de grond aan de ene kant van het dorpshuis, de lokale vrouwen
en kinderen, geen man meer te zien, aan de andere. Voor de twee bejaarde
Amerikanen zijn ergens uit een huisje twee wankele keukenstoelen opgediept. De
lunch is prima. Heel veel groenten, fruit (dat er stukken beter uitziet dan op
de markt) en stukjes kip. De zoon en schoondochter van de oude Amerikanen
willen nu wel eens weten waar dat “Hollan” ligt. Ze hebben wel veel gereisd
maar vooral op hun eigen continent en hebben geen idee. “Ah..., in Europe,
right? Close to Rome or what?’ We vertellen dat ons land in een heel ander deel
van Europa ligt. En Rome in Italië, een heel ander land is zelfs, waar we eigenlijk
niets mee hebben. Nou ja, dezelfde munt en de liefde voor wielrennen, pizza’s, voetbal
en Willy Alberti.
Dat laatste is natuurlijk een grapje. Mijn man stikt bijna in een stuk
paprika van de lach. Het Amerikaanse stel kijk me glazig aan. Ik ga door. Ik
vertel, gepassioneerd en verder van huis
dan ooit tevoren, over Nederland, Amsterdam, Delft, klompen, tulpen. Maar toch
vooral over het Westland. Vol passie, want ik geloof in wat we hier doen op ons
kleine stukje aarde. Een paar Fiji dorpsvrouwen staan ook mee te luisteren. Het
moet voor hen klinken alsof ik van een andere planeet kom. Ik vertel over onze
Greenhouses. En over onze (weliswaar wat verdampte, maar voor mij nog steeds geldende)
bijnaam “Westland, Garden of Europe”. Dat er “bij ons” heel hard gewerkt wordt,
vooral aan het ontwikkelen van smakelijke nieuwe producten. En dat geprobeerd
wordt om die zo milieuvriendelijk mogelijk te produceren.
Aan het einde van de dag, als we terug zijn in het dorp van vertrek. Komen
de Amerikanen naar ons toe. ‘Een trip naar Europe staat al langer op ons “to
do” lijstje: Rome, Paris, Spain. Door uw enthousiaste verhaal willen we
wellicht ook Holland daar aan toevoegen.’ Ik knik hen vriendelijk toe. ‘Goeie
keus, welcome to Holland en Westland’. In de bus kijkt mijn man me aan: ‘Nieuwe
job? Ga je iets in Westland promotie doen? Tja, wie weet. Ik ben nu eenmaal
trots op mijn streek. Praat er graag over. Ook hier, ver van huis. ‘t Kost wat
maar dan hebbie ook wat… Bula!