zondag 27 januari 2013

IJspret (2)

Nog ff een peukie voor de "Vlaringse" moppen op de schaats naar huis worden gebracht

Wat een heerlijk winterweertje beleven we toch de laatste week. Ik schreef er vorige week al over hoe ik daar van kan genieten. De schaatsende kinderen en jongeren op de sloten, de kleintjes die in een sleetje worden voortgetrokken, ik kan er geen genoeg van krijgen. 

Bijna fluitend van plezier liep ik door de supermarkt. Super door de super zou je kunnen zeggen. Helemaal 2013. Plots werd mij ter hoogte van het rundergehakt de doorgang versperd. Een winkelwagentje met slechts één kropje sla erin werd bewust dwars voor mijn voeten geparkeerd. ‘Ho effe mevrouw Wageveld. Goed dat ik u hier tref.’
 
Een mij onbekende man sprak mij aan.

Dat gebeurt wel vaker moet ik u eerlijk bekennen. Risico van het vak.  Als je regelmatig met je hoofd in de krant verschijnt, in mijn geval in “Westland op zijn Breedst”, kom je erachter dat zo’n rubriek mirakels goed wordt gelezen. Ik vind het niet erg hoor, maar kan niet overal meer anoniem rondlopen. Met grote regelmaat word ik staande gehouden door mensen die me even willen laten weten dat ze met plezier mijn “stukkie” hebben gelezen. Of mensen die met tips komen. ‘Meid, dat koor zingt zo mooi, daar zou je eens over moeten schrijven.’  

Dit keer lag het even anders. De man die me dit keer aansprak was een wat gezet heerschap van naar schatting ergens in de vijftig. Hij keek me vorsend aan en baste: ‘ Mevrouw, ik was het helemaal niet eens met dat stukkie over ijspret. Uw lofzang op de winter in het algemeen en schaatsen in het bijzonder, dat verleden week in de krant stond. Ik hou namelijk helemaal niet van de winter. Sneeuw en vooral schaatsen, brrr. Het kan me gestolen worden!’ Ik antwoordde hem vriendelijk dat dat zijn goed recht was natuurlijk, maar tegelijk was ik nieuwsgierig naar hoe dat nou zo gekomen was. Dus stelde ik hem die vraag. Hij ging er eens goed voor staan, leunend op zijn winkelwagentje.

‘Ik was een binnenkind vroeger. Mijn vader was politieman. Een doodgoeie kerel maar niet het type dat met zijn kind - ik ben enigst kind - van alles ondernam en zeker ’s winters niet want hij was nogal kouwelijk. Ik had zelf ook niet de drang naar buiten te gaan en werd dus ook niet gestimuleerd om te leren schaatsen. En als enigst kind had ik natuurlijk  ook geen grote broer, zoals u, die me meenam.’

Ik mompelde zachtjes: ‘Enig kind, want eniger dan enig bestaat niet,’ maar de man was zodanig op dreef dat hij geen oren had naar mijn taallesje.

‘Nou mazzelde ik  dat in mijn jonge jaren, de jaren zestig’, vervolgde hij, ‘op de verschrikkelijke winter van ’63 na, voornamelijk uit kwakkelwinters bestond. Ik kan me tenminste geen langdurige vriesperioden herinneren. De kans om besmet te worden met op natuurijs schaatsen was dus vrij gering. Heb ik nooit mee gezeten. Nooit last van gehad. Ik vond het prima zo.  

Nee, mijn echte weerstand tegen het schaatsen stamt uit mijn middelbare schooltijd in De Haag. Ergens op de grens van jaren zestig toen het op een winter wel een keer echt begon te vriezen. In Mariahoeve was op een ondergelopen tennispark een natuurijsbaan gecreëerd. Niet ver van mijn school waar ik vanuit het Westland iedere dag heen trok om een vak te leren. Tot mijn schrik moesten we op een kwaaie dag daarheen voor gymles. Onze gymleraar was gek van schaatsen en dus stond onze vrijdagse gymles van twee lange uren in het teken van schaatsen. Iedereen moest komen, ook diegenen zoals ik die geen schaatsen hadden. Die werden daar ter plaatste verhuurd. Ik kwam er dus niet onderuit. Eerlijk is eerlijk, ik heb geprobeerd er wat van te maken. Lopend an de kant, op van die ijzers met een bescherming eronder, dat ging nog wel. Eenmaal op het ijs werd ut heel wat anders. Koud, glad, nat. Ik vond het helemaal niks. Heb bijna de volle twee uur aan een hek gehangen met constant wegglijdende benen onder me. Ik voel nog wat een kouwe klauwe ik toen had, zeg. Toen de les bijna afgelopen was, kwam onze gymleraar. Die zou me wel eens eventjes snel het schaatsen eigen maken. Hij trok mijn handen los van het hek en gaf me een duw. Nou zullen er misschien mensen zijn die dan een slag maken en wegschaatsen; deze jongen niet. Allemachtig wat was ik boos op die leraar die me dat geflikt had, zeg. Ik kletterde keihard op me reet en daarmee was het lot van het schaatsen bezegeld. Dit, plus dat gehang an het hek, ik vond er niks an en besloot ter plaatse dat dit zo zou blijven ook. En die belofte ,die hou ik tot op de dag van vandaag gestand. IJspret, bestaat niet. Zo en nou u weer.’ 

Met een tevreden blik in zijn ogen en zonder op een weerwoord van mijn kant te wachten beende hij weg. Hij had zijn verhaal kunnen doen en dat was kennelijk genoeg. Hoewel, hij draaide zich nog een keer om. ‘O ja, mevrouw. Nog één ding. Die Donald Duck met zijn dichtgesneeuwde deuren heb ik ook altijd al een irritante pesteend gevonden.’

Ik keek hem na. Hij wiebelde lichtjes met zijn lichaam, terwijl hij zijn winkelkarretje voor zich uit duwde. ‘Hij heeft een geweldige slag’,  dacht ik, toen ik hem zo zag weglopen, ‘jammer dat hij die nooit in de schaatspraktijk heeft gebracht. Hij had met enig doorzettingsvermogen vast van de schaatssport genoten. Lekker met het windje in het ruggetje vanuit Westland naar Vlaardingen en weer terug. Met veilig opgeborgen in een rode boeren zakdoek de beroemde “Vlaringse” moppen. Voor moeders de vrouw. Was ze vast heel blij mee geweest. Smaken veel lekkerder dan zo’n kaal kroppie sla.’ 

© 2013 Tekstbureau Westland

zaterdag 26 januari 2013

Westland op z'n breedst

IJspret
Zodra de temperaturen onder het vriespunt dreigen te dalen, breekt er een soort koorts uit onder schaatsliefhebbers. De rayonhoofden in Friesland komen bijeen en de verstaanbaarheid van geïnterviewden op de radio neemt af in hetzelfde tempo als de temperatuursdaling. Staan wij Westlanders dan niet ‘op de kaart’ als schaatsers? Je zou het bijna denken. Als we de prestaties van Lierenaar Piet Keijzer niet meerekenen, dan kan ik zomaar niet op de naam van een Westlandse schaatser komen. Terecht is de ijsbaan in De Lier naar deze Elfstedentochtbikkel genoemd. Een ijsbaan die onlangs koortsachtig door vrijwilligers onder water werd gezet en waar na 2 nachtvorstjes al de eerste slagen op gemaakt konden worden. Wonderbaarlijk, zo snel als dat gaat. 

Enkele kilometers verderop prijkte diezelfde dag bij Olympus ’70 de atletiekbaan voorzien van een wit laagje. Een groep enthousiaste sporters trok zich er niets van aan en deed hun wekelijkse sportoefeningen, terwijl atleten rondom hen zich warmliepen (ja, dat kan bij dit weer) in voorbereiding op de wedstrijden die in de nabijgelegen hal plaatsvonden. De baan ontdooide snel onder het heldere zonnetje en de rode kleur verscheen als vanouds. Hopelijk gold dat niet voor de Lierse ijsbaan. 

Vorst en een zonnetje, voor mij het summum van de seizoenen. Ik houd van de winter. Schaatsen doe ik al heel lang niet meer, maar ik mag er graag naar kijken. Niet zozeer naar wedstrijden op TV, maar wel naar de ijspret van kinderen op een sloot of ijsbaan. Een wandeling in de vrieskou doet me opleven. Ja, ook sneeuw vind ik geweldig! Zolang het dan ook maar sneeuw blijft en niet in een blubberachtige substantie verandert.  Het doet me denken aan vroeger, toen ik als klein meisje verlangend naar sneeuwbuien uitkeek. En dat verlangen was groot. De sneeuwbuien moesten van mij dan ook groot zijn. Zó groot, dat we ingesneeuwd zouden raken en niet naar school konden gaan, omdat de deur niet meer open kon. Dit idee is niet aan mijn eigen fantasie ontsproten, maar aan de Donald Duck. Wie dit stripblad leest, herkent vast de winterse taferelen van ingesneeuwde woningen. Kwik, Kwek en Kwak die samen met Oom Donald vrolijk uit het raam kijken. En de spelbreker in de vorm van een ander stripfiguur die met een enorme sneeuwschuiver de sneeuw bij deur en tuinpad probeert weg te schuiven. Hoe die op zijn beurt naar buiten was gekomen uit een ingesneeuwde huisje, was nooit in de striptekeningen terug te zien, maar de fantasie van kinderen is groot. In zo’n kinderkoppie is veel meer onverklaarbaars mogelijk, dan wij volwassenen denken. Zo werkte dat bij mij; de school zou onbereikbaar zijn; de hele dag zou ik in de sneeuw kunnen spelen, glijbaantjes maken, sleetje rijden, sneeuwpoppen maken, sneeuwballen gooien en schaatsen. Vooral schaatsen… 

Dat leerde ik op Friese doorlopers. Van die ijzers met een houten bovendeel dat, als je geluk had, ongeveer van jouw schoenmaat was. Had je dat geluk niet, dan schaatste je gewoon op de zijkanten van de steeds verder losrakende schaatsen, totdat het echt niet meer ging. Dan was daar altijd mijn grote broer die door zijn knieën zakte, zijn gebreide wanten tussen zijn tanden stopte, en geduldig de lange veters weer voor me vastknoopte. Hele middagen konden we daarmee zoet zijn. Ik moet er altijd weer aan terugdenken als het eerste ijs op de sloten verschijnt. Dat zal de reden zijn dat ik zo intens kan genieten van het kijken naar kinderen die leren schaatsen. Zij noch ik voelen de kou, zo heerlijk buiten spelen is gewoon hartverwarmend. 

Het is inmiddels 50 jaar geleden dat de eerste Friesche Elfstedentocht die ik me kan herinneren werd verreden. Om precies te zijn op 18 januari, twee dagen voor mijn vierde verjaardag. Dat winters kou en veel sneeuw- en ijspret leverden, moet toen al in mijn geheugen gegrift zijn, want een barre winter was het. Ooit mocht ik het genoegen smaken winnaar Reinier Paping te spreken, die in het gezelschap van Piet Keijzer op bezoek was in het toenmalige Schaatsmuseum in de oude boerderij aan de Burgemeester Elsenweg. Een geweldig gesprek met een vriendelijk stel mannen. Helaas is Piet Keijzer niet meer onder ons. Reinier Paping hoopt over een maand 84 jaar te worden. Geen Westlander, echter voor zover ik ooit een idool in mijn leven heb gehad, dan was hij de eerste… daar kon zelfs Donald Duck niet tegenop.

dinsdag 15 januari 2013

Het woord van 2013

Ergens midden vorig jaar begon het op te vallen. En toen dat eenmaal het geval was, ging het snel. Ik hoorde het werkelijk overal. Het was al weer een paar jaar geleden dat ik een dergelijke opvallende trend had geconstateerd. Het moet ergens midden in de ‘nulties’ zijn geweest. Dat blijf ik trouwens een raar woord en begrip vinden ‘de nulties’ .  Voor wie het niet weet, hiermee worden de eerste jaren van deze eeuw (2000-2009) bedoeld. Kijk met de fifties, sixties en seventies kan ik wel leven (zal de leeftijd wel zijn) en in het verlengde daarvan is nulties nog niet eens zo gek gevonden, maar toch…

Goed, ergens in het midden van die nulties dus was er opeens het ‘ik heb zoiets van’ virus. Het leek lange tijd onuitroeibaar en je kwam het overal en nergens tegen. Iedereen leek wel ‘ik heb zoiets van’ te hebben. Caissière:  ‘Wilt u zegeltjes?’ Klant: ‘Nah, ik heb zoiets van… doe maar niet’.  Van dat soort conversaties. Het verdween weer net zo plotseling als het was opgedoken en we hebben er de rest van de nulties geen last meer van gehad, op een enkele die-hard na die vond dat hij/zij  ‘ik heb zoiets van’ toch niet zomaar uit het taalgebruik kon verbannen.

Goed, het begon dus ergens midden vorig jaar op te vallen. Een nieuwe trend. Misschien is het u ook opgevallen. De opvolger van ‘zoiets van’. Ineens was alles en overal ‘super’. ‘Super bedankt hoor, dat ging super zeg, we hebben een superweekend gehad, hij rijdt al superlang in die auto rond’. Zomaar een paar van talloze voorbeelden die ik u kan geven. U kent er zelf vast ook nog wel een paar. Overal wordt tegenwoordig het woordje ‘super’ aan vastgeplakt. In mijn tijd – sprak de oudere dame -  was dat wel een stukkie anders. Toen was nog lang niet alles super. Die erenaam was slechts voor weinigen weggelegd. Zo was er benzine super. Kom daar nog eens om bij het tanken tegenwoordig. Je hebt nu 95 en 95 groen en 98. Toen had je ‘gewoon’ super. En verder waren er  stripfiguren met de naam Super. Zoals Bul Super, een sigarenrokende zakenman/misdadiger uit de Tom Poes strip en natuurlijk Superman himself, een superheld geboren op de planeet Krypton. Weer wat later sloten we een figuurtje in het hart met de naam Super Mario. Het ging hier om een loodgieter die je in allerlei computerspelletjes de meest onmogelijke dingen kon laten uitvoeren. Dan behaalde je punten en kwam je in een hoger –moeilijker- level terecht in zo’n spelletje. En natuurlijk hadden we de supermarkt en de buurtsuper. Tegenwoordig in het namentijdperk zegt men niet meer ‘schat ik ga even naar de supermarkt’ en is in dit supertijdperk dat woord juist verdwenen. Anno nu gaan we naar Appie, of de Jumbo.

In ons eigen Westland was het woord ‘super’ trouwens in de tijd dat het nog niet te pas en te onpas werd gebruikt, al wel veelvuldig in gebruik. En dan vooral in het lieflijk tegen ‘de Daik’ gevleide  “United States of dé Maasdijk”.  Daar was (en is) de uitdrukking ‘superdik’ al jaren onderdeel van de dagelijkse spreektaal. Toch weer een teken dat het grapje ‘het is twaalf meter lang en gaat terug in de tijd’, antwoord: ‘de bus naar dé Maasdijk’ niet op waarheid berust. Ze zijn wel degelijk van deze tijd daar bij de Barn. U weet niet (meer) wat de Barn is? Denkt u daar dan gedurende het net nieuw begonnen superjaar 2013 maar eens rustig over na. Want, een superjaar gaat het worden. In uw privéleven en op zakelijk gebied. Zeker weten. En dat is u allen van harte gegund. Ook óm ons heen wordt alles supergeregeld dit jaar. In Naaldwijk worden alle inwoners superblij met een nieuwe moskee en daarnaast als bonus niet één maar zelfs twee gemeentepaleizen. Tenzij natuurlijk een raadsbrede supercoalitie alsnog zand in de motor gooit. (Dan krijg je namelijk een zandmotor, niet echt een superidee dus). Kern ‘s-Gravenzande krijgt eindelijk haar lang beloofde super-de-luxe winkelcentrum. Ook in Kwintsheul wordt komend jaar een aanvang gemaakt met de realisatie van een nieuw centrum met supermarkt. In Monster gaan ze eindelijk eens genieten van dat supermooie kerkgebouw aan de Kampschoërstraat. Kortom 2013 wordt voor ons allen een superjaar. Geniet er van!
© 2013 Tekstbureau Westland