Tijdens de nachtmis
(door Theo v.d. Valk)
Wat ik me ook nog goed kan herinneren…
het was meen ik in de strenge winter van
1963. We hadden de hele dag veel gedaan, dan ben je het toch wel spuugzat, vooral
op kerstavond, maar ’s avonds, ik meen omstreeks 8 uur, ging ik nog de poort
uit met een vracht kolen, terwijl ik de mensen tegenkwam die naar de nachtmis
of avondmis gingen. Je kon je klanten
toch niet in de kou laten zitten, als er 3 zondagen aankomen. Eer je dan toch
weer eens terug bent van je vrachtje en gegeten en gewassen bent, dan is het
wel laat in de avond. Ik zal Kerstmorgen de volgende dag niet vroeg naar de H. Mis
gegaan zijn, denk ik. Wat het wassen betreft, want je was elke dag pikzwart, de
eerste jaren was dat altijd aan het aanrecht in de keuken. Eerst mijn broer
Antoon en daarna ik, of ook wel eens andersom. Je ogen wassen deed je met een
likje boter, want zeep gebruikt je daar niet voor. We droegen zwart ondergoed, omdat wit
ondergoed niet schoon was te krijgen in de wasmachines die toen in de handel
waren. Na enige tijd werd er een douchcabine in het pakhuis (waar ook het
werkpaard sliep) gebouwd. Een enorme vooruitgang, maar als je er instapte, moesten
eerst de ijsbloemen van de muur worden ontdooid, anders was het niet te harden,
zo koud was het. Na het wassen moest je alles direct aftappen, anders bevroor
de boel al gauw, want 10 graden vorst
was toentertijd heel gewoon. Daarna was het als het woensdag was, snel naar je
meisje fietsen in Kwintsheul, ook al was je doodop. Je probeerde er toch nog
een gezellige avond aan vast te plakken, natuurlijk niet te laat maken, want de
volgende morgen was het weer vroeg dag. Dikwijls stonden we al om 5 uur in de
morgen in de kou aan het station kolen te lossen. Meestal had je al een
kwartier nodig om je vrachtauto te starten, de meeste keren was het
aanslingeren, wat een hels karwei is, vooral als het streng vriest. Dan was het
eerst de transportband naar de kolenwagon brengen, dat koude ijzer vroor aan je
handen vast en dan proberen om die bevroren deuren van die kolenwagon open zien
te krijgen.
28000 kilo kolen in de fik
Wie heeft er ooit 28 ton kolen zien branden? Ik wel. Op een zondagmorgen werd ik al vroeg gebeld door mijn broer Antoon, (die een kitje kolen was gaan halen uit de opslag) of ik snel naar de Stokdijkkade wou komen (Ik woonde zelf in de Frederik Hendrikstraat), want de boel stond in de hens. Wat was er namelijk gebeurd. Zaterdag ervoor hadden we een wagon antracieth gelost en omdat het zo hard vroor, zaten die kolen aan de zijwanden van de wagon stevig vastgevroren. Nu kon je wel gaan hakken, maar een snellere en beter methode die we bedachten was, enkele oude droge kolenzakken in de olie dopen, en die in de trechter van de wagon werpen, aansteken, dan 10 minuten wachten en de zijwanden waren enigszins ontdooid. Maar met het lossen gingen die brandende kolenzakken dikwijls met de lopende band mee de auto op, die dan bij de auto lossen weer mee het kolenhok in gingen. Het toeval deed zich voor dat een van deze zakken is blijven branden en zodoende de hele hoop kolen tot ontbranding bracht. Dit was een prachtgezicht, de hele hoop kolen gaf over de hele oppervlakte een blauwe gloed (kwaliteits kolen geven blauwe vlammen). Het is maar goed dat dit op tijd ontdekt werd. De kolen zelf brandden nog niet, enkel de verdreven gassen brandden, want als het 10 uur later ontdekt was, dan was het ene vuurzee geweest, die slecht te blussen was geweest. Nu had de gewaarschuwde brandweer de boel al snel onder controle en na een drankje en een hapje kon deze weer vertrekken. Ik verwachtte de volgende morgen een bevroren ijsmassa te vinden, vanwege de velen tonnen water die de brandweer er overheen had gespoten, en de zeer strenge vorst. Maar tot mijn verbazing was het een hoop kurkdroge kolen, door de restwarmte was al het water verdwenen. Dit maak je echt nooit meer mee.
Die
winter dat Paping de elfstedentocht won, is er ook zo een die ik nooit zal
vergeten. Dat was op een zaterdag. Het vroor ‘s morgens vroeg minstens 15
graden en er stond een stormachtige wind, zeker windkracht 9 met sneeuw en nog
eens sneeuw. Die morgen was ik met broer Adriaan (die schipper was,maar wegens
de dichtgevroren sloten niet varen kon en zodoende ons kon helpen) al vroeg in
de morgen, het zal wel ongeveer 5 uur geweest zijn, aan het kolen ziften bij
het station, waar we met de Kerstmis de kolenzaak van Jac.Scholtes overgenomen
hadden, die toen ziek was en niet meer in staat was zijn klanten te bedienen. Je
ging gewoon hard door je gunde je geen tijd om even te rusten, want de klanten
zaten te wachten op je. Ik was toen voor het eerst echt helemaal versteend van
de kou. We gingen toen even snel bij mijn vrouw in de Frederik Hendrikstraat
een bakkie halen en een boterham eten, maar toen ik het warme huis binnenstapte
viel ik direct flauw, zo bevangen was ik van die vreselijke kou. Dit is me echt
nog nooit overkomen, maar na enige tijd, misschien een uurtje of zo,was ik weer
aardig bijgekomen en gingen we weer verder in die ijzige kou.We gingen de kolen
wegbrengen die we klaar hadden gemaakt. Naar elke klant was het zoeken, want
een zaak overnemen is wel te doen, maar om dan zomaar al de klanten te vinden
was een hele puzzel. Je moest altijd achterom bij de klanten door de besneeuwde
poortjes heen en dan proberen de deuren van de schuurtjes open te krijgen, want
die zaten meestal half dichtgevroren. Alle klanten zaten naar de TV te kijken
naar de elfstedentocht en wij maar ploeteren. Ik zal het nooit vergeten, maar
bij een klant,het was ergens in de Julianastraat in Wateringen meen ik, vroeg
er een mevrouw aan ons: “Hebben jullie soms trek in een bord snert?” Nou dit
was natuurlijk niet tegen dovemansoren gezegd. Nog nooit en dan ook nooit heeft er een kom soep zo
heerlijk gesmaakt als deze. Als ik nu nog wist wie die mevrouw toen was, zou ik
haar nu nog een keer gaan bedanken.
Turven halen in Vinkenveen
Het zal winter van 1947 of 1949 wel
geweest zijn. Het had toen al voor het St. Nicolaasfeest flink gevroren en er
was al flink geschaatst, maar na de Sint kwam er een korte dooiperiode en daar
de kolen nog niet volop geleverd konden worden (naar ik meen waren ze nog op de
bon) ging mijn vader vlug door het gebroken ijs naar Vinkenveen om een schuit
turven te halen. Ik ging toen mee. Alles moest zo snel mogelijk gebeuren, want
er werd al weer vorst voorspeld die al snel zou intreden. Na een dag turven
tellen, misschien wel 2 dagen, gingen we snel huiswaarts. De reis vlotte aardig
door de schotsen op het grote water, maar toen we bij Delft (Het Haantje)
aankwamen tegen de avond, het was al donker, toen kwam de narigheid pas. In het
smallere vaarwater bij Sion in de Hoorn. De ijsschotsen zaten hier al weer goed
aan elkaar gevroren. De motor moest er hard aan werken, m’n vader ging toen
voorop de plecht staan met een vaarboom
en ik moest dan, ook nog zo’n niet te ervaren schipper, achter de hendels en
het roer. Vader schreeuwde maar “naar links” en dan weer “naar rechts sturen”
om zoveel mogelijk de grote stukken vastgevroren ijs te ontwijken. De
temperatuur daalde toen al snel diep onder het vriespunt en wij moesten door, want
als je te lang zou wachten,dan kwam je er heus niet meer door en dan zou je de
schuit met turven ergens in de polder achter moeten laten. Met misschien een
lange vorstperiode op komst zou hij in een zo kort mogelijke tijd leeggeroofd
zijn, want er was een vreselijke gebrek aan brandstof toendertijd. Vader bleef
ondertussen maar schreeuwen “naar links” dan weer “naar rechts”of eerst weer
een stuk achteruit, en dan met volle vaart weer vooruit om het ijs te proberen
te breken. Dit was een nacht die ik echt nooit en dan ook nooit zal vergeten.We
waren naar ik meen om ’n uur of 5 in de
morgen aan de Dijkweg in Honselersdijk bij de Strijplaan. We waren toen zo
ongeveer 10 รก 12 uur bezig geweest om van Delft naar Honselersdijk te komen. Toen
konden we echt niet verder komen, we zaten muurvast, en waren totaal op van
vermoeidheid. Ik ben toen naar huis gehold naar de Stokdijkkade. Ik heb mijn
sterke broers uit bed getrommeld en die naar de schuit in Honselerdijk gestuurd.
Die hebben toen met veel mankracht de schuit met turven voor de kant kunnen
krijgen aan de Stokdijkkade, vaders hartje was toen eindelijk gerust, want we
hebben toch in de war gezeten, dat we het echt niet zouden halen. Een goede
nachtrust (of dagrust) hadden Pa en ik toen wel verdiend. De volgende dag
konden we de mensen toen weer helpen aan brandstof. Diezelfde mensen hadden er
geen flauw idee van wat een moeite dit allemaal had gekost.