woensdag 31 december 2014

Herinneringen uit de kolenbranche (deel 3)


Tijdens de nachtmis
(door Theo v.d. Valk)

Wat ik me ook nog goed kan herinneren… het was meen ik in de  strenge winter van 1963. We hadden de hele dag veel gedaan, dan ben je het toch wel spuugzat, vooral op kerstavond, maar ’s avonds, ik meen omstreeks 8 uur, ging ik nog de poort uit met een vracht kolen, terwijl ik de mensen tegenkwam die naar de nachtmis of avondmis gingen. Je kon  je klanten toch niet in de kou laten zitten, als er 3 zondagen aankomen. Eer je dan toch weer eens terug bent van je vrachtje en gegeten en gewassen bent, dan is het wel laat in de avond. Ik zal Kerstmorgen de volgende dag niet vroeg naar de H. Mis gegaan zijn, denk ik. Wat het wassen betreft, want je was elke dag pikzwart, de eerste jaren was dat altijd aan het aanrecht in de keuken. Eerst mijn broer Antoon en daarna ik, of ook wel eens andersom. Je ogen wassen deed je met een likje boter, want zeep gebruikt je daar niet voor.  We droegen zwart ondergoed, omdat wit ondergoed niet schoon was te krijgen in de wasmachines die toen in de handel waren. Na enige tijd werd er een douchcabine in het pakhuis (waar ook het werkpaard sliep) gebouwd. Een enorme vooruitgang, maar als je er instapte, moesten eerst de ijsbloemen van de muur worden ontdooid, anders was het niet te harden, zo koud was het. Na het wassen moest je alles direct aftappen, anders bevroor de  boel al gauw, want 10 graden vorst was toentertijd heel gewoon. Daarna was het als het woensdag was, snel naar je meisje fietsen in Kwintsheul, ook al was je doodop. Je probeerde er toch nog een gezellige avond aan vast te plakken, natuurlijk niet te laat maken, want de volgende morgen was het weer vroeg dag. Dikwijls stonden we al om 5 uur in de morgen in de kou aan het station kolen te lossen. Meestal had je al een kwartier nodig om je vrachtauto te starten, de meeste keren was het aanslingeren, wat een hels karwei is, vooral als het streng vriest. Dan was het eerst de transportband naar de kolenwagon brengen, dat koude ijzer vroor aan je handen vast en dan proberen om die bevroren deuren van die kolenwagon open zien te krijgen.
28000 kilo kolen in de fik
Wie heeft er ooit 28 ton kolen zien branden? Ik wel. Op een zondagmorgen werd ik al vroeg gebeld door mijn broer Antoon, (die een kitje kolen was gaan halen uit de opslag) of ik snel naar de Stokdijkkade wou komen (Ik woonde zelf in de Frederik Hendrikstraat), want de boel stond in de hens. Wat was er namelijk gebeurd. Zaterdag ervoor hadden we een wagon antracieth gelost en omdat het zo hard vroor, zaten die kolen aan de zijwanden van de wagon stevig vastgevroren. Nu kon je wel gaan hakken, maar een snellere en beter methode die we bedachten was, enkele oude droge kolenzakken in de olie dopen, en die  in de trechter van de wagon werpen, aansteken, dan 10 minuten wachten en de zijwanden waren enigszins ontdooid. Maar met het lossen gingen die brandende kolenzakken dikwijls met de lopende band mee de auto op, die dan bij de auto lossen weer mee het kolenhok in gingen. Het toeval deed zich voor dat een van deze zakken is blijven branden en zodoende de hele hoop kolen tot ontbranding bracht. Dit was een prachtgezicht, de hele hoop kolen gaf over de hele oppervlakte een blauwe gloed (kwaliteits kolen geven blauwe vlammen). Het is maar goed dat dit op tijd ontdekt werd. De kolen zelf brandden nog niet, enkel de verdreven gassen brandden, want als het 10 uur later ontdekt was, dan was het ene vuurzee geweest, die slecht te blussen was geweest. Nu had de gewaarschuwde brandweer de boel al snel onder controle en na een drankje en een hapje kon deze weer vertrekken. Ik verwachtte de volgende morgen een bevroren ijsmassa te vinden, vanwege de velen tonnen water die de brandweer er overheen had gespoten, en de zeer strenge vorst. Maar tot mijn verbazing was het een hoop kurkdroge kolen, door de restwarmte was al het water verdwenen. Dit maak je echt nooit meer mee.
Die winter dat Paping de elfstedentocht won, is er ook zo een die ik nooit zal vergeten. Dat was op een zaterdag. Het vroor ‘s morgens vroeg minstens 15 graden en er stond een stormachtige wind, zeker windkracht 9 met sneeuw en nog eens sneeuw. Die morgen was ik met broer Adriaan (die schipper was,maar wegens de dichtgevroren sloten niet varen kon en zodoende ons kon helpen) al vroeg in de morgen, het zal wel ongeveer 5 uur geweest zijn, aan het kolen ziften bij het station, waar we met de Kerstmis de kolenzaak van Jac.Scholtes overgenomen hadden, die toen ziek was en niet meer in staat was zijn klanten te bedienen. Je ging gewoon hard door je gunde je geen tijd om even te rusten, want de klanten zaten te wachten op je. Ik was toen voor het eerst echt helemaal versteend van de kou. We gingen toen even snel bij mijn vrouw in de Frederik Hendrikstraat een bakkie halen en een boterham eten, maar toen ik het warme huis binnenstapte viel ik direct flauw, zo bevangen was ik van die vreselijke kou. Dit is me echt nog nooit overkomen, maar na enige tijd, misschien een uurtje of zo,was ik weer aardig bijgekomen en gingen we weer verder in die ijzige kou.We gingen de kolen wegbrengen die we klaar hadden gemaakt. Naar elke klant was het zoeken, want een zaak overnemen is wel te doen, maar om dan zomaar al de klanten te vinden was een hele puzzel. Je moest altijd achterom bij de klanten door de besneeuwde poortjes heen en dan proberen de deuren van de schuurtjes open te krijgen, want die zaten meestal half dichtgevroren. Alle klanten zaten naar de TV te kijken naar de elfstedentocht en wij maar ploeteren. Ik zal het nooit vergeten, maar bij een klant,het was ergens in de Julianastraat in Wateringen meen ik, vroeg er een mevrouw aan ons: “Hebben jullie soms trek in een bord snert?” Nou dit was natuurlijk niet tegen dovemansoren gezegd. Nog nooit  en dan ook nooit heeft er een kom soep zo heerlijk gesmaakt als deze. Als ik nu nog wist wie die mevrouw toen was, zou ik haar nu nog een keer gaan bedanken.

Turven halen in Vinkenveen

Het zal winter van 1947 of 1949 wel geweest zijn. Het had toen al voor het St. Nicolaasfeest flink gevroren en er was al flink geschaatst, maar na de Sint kwam er een korte dooiperiode en daar de kolen nog niet volop geleverd konden worden (naar ik meen waren ze nog op de bon) ging mijn vader vlug door het gebroken ijs naar Vinkenveen om een schuit turven te halen. Ik ging toen mee. Alles moest zo snel mogelijk gebeuren, want er werd al weer vorst voorspeld die al snel zou intreden. Na een dag turven tellen, misschien wel 2 dagen, gingen we snel huiswaarts. De reis vlotte aardig door de schotsen op het grote water, maar toen we bij Delft (Het Haantje) aankwamen tegen de avond, het was al donker, toen kwam de narigheid pas. In het smallere vaarwater bij Sion in de Hoorn. De ijsschotsen zaten hier al weer goed aan elkaar gevroren. De motor moest er hard aan werken, m’n vader ging toen voorop de  plecht staan met een vaarboom en ik moest dan, ook nog zo’n niet te ervaren schipper, achter de hendels en het roer. Vader schreeuwde maar “naar links” en dan weer “naar rechts sturen” om zoveel mogelijk de grote stukken vastgevroren ijs te ontwijken. De temperatuur daalde toen al snel diep onder het vriespunt en wij moesten door, want als je te lang zou wachten,dan kwam je er heus niet meer door en dan zou je de schuit met turven ergens in de polder achter moeten laten. Met misschien een lange vorstperiode op komst zou hij in een zo kort mogelijke tijd leeggeroofd zijn, want er was een vreselijke gebrek aan brandstof toendertijd. Vader bleef ondertussen maar schreeuwen “naar links” dan weer “naar rechts”of eerst weer een stuk achteruit, en dan met volle vaart weer vooruit om het ijs te proberen te breken. Dit was een nacht die ik echt nooit en dan ook nooit zal vergeten.We waren naar ik meen om ’n uur of  5 in de morgen aan de Dijkweg in Honselersdijk bij de Strijplaan. We waren toen zo ongeveer 10 á 12 uur bezig geweest om van Delft naar Honselersdijk te komen. Toen konden we echt niet verder komen, we zaten muurvast, en waren totaal op van vermoeidheid. Ik ben toen naar huis gehold naar de Stokdijkkade. Ik heb mijn sterke broers uit bed getrommeld en die naar de schuit in Honselerdijk gestuurd. Die hebben toen met veel mankracht de schuit met turven voor de kant kunnen krijgen aan de Stokdijkkade, vaders hartje was toen eindelijk gerust, want we hebben toch in de war gezeten, dat we het echt niet zouden halen. Een goede nachtrust (of dagrust) hadden Pa en ik toen wel verdiend. De volgende dag konden we de mensen toen weer helpen aan brandstof. Diezelfde mensen hadden er geen flauw idee van wat een moeite dit allemaal had gekost.
© Tekstbureau Westland

zondag 28 december 2014

Herinneringen uit de kolenbranche (deel 2)


(door Theo v.d. Valk)
Als de winter vroeg inviel, of er reeds in oktober flinke nachtvorsten waren en de kwekers hadden nog veel gewassen in de koude kassen staan, dan moest er snel bijgestookt worden om de slaplanten en de chrysanten en andere gewassen vorstvrij te houden. Dit werd dan gedaan met vaten en tonnetjes die met houtskool werden gevuld en met spiritus in brand werden gestoken. Dat bleef lang branden en gloeien; ze gaven veel warmte. Andere brandstoffen konden niet gebruikt worden vanwege de gassen die ze vormden bij verbranding. Deze waren schadelijk voor de gewassen. Deze dagen waren voor de brandstoffenhandel een gouden tijd, want een behoorlijke kweker gebruikte al gauw zo’n 100 of wel meer zakjes houtskool per 24 uur, met een inhoud van een kwart mud. In die tijd zijn ook de CO2 doseringen ontstaan. De kwekers hadden in de gaten dat de gewassen veel sneller groeiden als  ‘s nachts kacheltjes stonden te branden die deze CO2 produceerden. Tevens kwamen de olieploffers in die tijd van de grond, omdat het stoken met houtskool op de lange duur te kostbaar werd. Een tijd voor de kolenboeren om nooit te vergeten.

Het controleren door de overheid voor de juiste maat
 
Diverse malen ben ik door rijksambtenaren aangehouden om te controleren of mijn zakken kolen die zich op de auto bevonden wel de juiste inhoud hadden. Ze vroegen dan eerst netjes of ik dat wel wilde doen op de plek waar ik me bevond om eventueel bij de te slechte inhoud niet voor schut te staan bij mijn klanten. Ze vroegen of dan ik soms naar een stille plek wilde gaan buiten het dorp. Daar ik als een bekende leverancier wist dat ik niets te vrezen had, liet ik dit dan gebeuren voor de deur van de klant waar ik leverde. Er werd dan een maat te voorschijn gehaald - een tonnetje van 50 liter (dat was de inhoud van een half mud kolen) - en die controleurs wezen dan uit de hele vracht kolen diverse zakken kolen aan, meestal een stuk of 10, die ik in die maat moest gooien. Dat was niet altijd even gemakkelijk, want niet enkel de bovenste, maar soms ook een zak die onderaan stond (ze stonden dikwijls 5 hoog op de vrachtwagen) moesten ze controleren. Dan kon je eerst een gedeelte zakken met kolen opzij zetten, voordat je bij de onderste kon komen, maar vrees had ik niet, daar ik zeker was dat de inhoud niets te wensen over liet.


Vuile overhemden bij mijn schoonmoeder
 
Om nooit te vergeten… Het was een hele strenge winter, dat zouin 1956 geweest kunnen zijn. Ik had die dag een wagon cokes gelost samen met mijn broer Antoon. De vrachtauto waar we dit mee deden was een Austin uit het leger (met nog een schietkoepel bovenop). Als ik me het goed herrinner was het op oudejaarsdag . Het waaide hard en door de droge vrieskou zat de vrachtwagen al snel onder een dikke laag kolenstof.  Tegen de avond ging het goed sneeuwen en de vrachtauto was al snel geheel bedekt met een laag sneeuw. Ik mocht toen van mijn vader ‘s avonds met de vrachtauto naar mijn meisje toe in Kwintsheul. Met de fiets was het geen doen, zo’n slechte pad was het. Ik zette mijn vrachtauto in de Kerkstraat toen gewoon op de weg, naast het fietspad (moet je nu eens proberen) bij Truus en Bert Gerritsen de IJsvogel en ging een gezellig Oud en Nieuw vieren bij mijn schoonfamilie in de Hoenderparklaan. Na een zeer geslaagde avond, een potje te hebben gekaart en vele oliebollen verorberd te hebben, ging ik laat in de nacht naar mijn auto toe, maar wat ik ook probeerde, door de gladheid  kreeg ik hem geen centimeter vooruit. Hij bleef maar slippen vanwege de dikke laag sneeuw die er ondertussen was gevallen. Hier moest geduwd worden en mankracht aan te pas komen, dus ging ik terug naar mijn meisje en liet een paar zwagers en ooms optrommelen om mij een duwtje te geven achter die besneeuwde auto. Zo gezegd zo gedaan. Ik achter het stuur en de familie achter de wagen douwen. Het vlotte al snel, ik kwam uit mijn benarde positie en kreeg grip op de weg. Ik zwaaide door het geopende raampje naar de familie en reed weg naar mijn eigen bedje... niet wetende wat er achter mijn rug voor ellende gebeurd was…
Wat een ramp toen ik de volgende dag (Nieuwsjaardag) bij mijn schoonmoeder kwam. Er hing me een onweersbui te wachten, want nadat de familieleden de avond ervoor mijn wagen hadden opgeduwd, kwamen ze terug in huis en toen hadden ze pas in de gaten dat alle mooie witte gestreken overhemden pikzwart waren geworden, want onder die dikke laag mooie witte sneeuw, zat toevallig ook noch die dikke laag kolenstof. Nou, ik heb het toen wel geweten! Ik heb het nog jaren moeten horen op oudejaarsavond…
 
© Tekstbureau Westland


dinsdag 2 december 2014

Herinneringen uit de kolenbranche van Theo van der Valk

Gepubliceerd in Groot Naaldwijk 2007
Hoe een kolenzaak geboren wordt
Herinnert u zich nog de kolenkachels die 's winters de woningen warm moesten houden? De kolenboer die langskwam om het kolenhok met nieuwe voorraad te vullen. De potjes koffie die op de kachel stonden te verwarmen in een perculatorpot met een glaasje waar de koffie langspruttelde? Hier schuilen mooie verhalen achter.
Van de heer Th.P. van der Valk uit Naaldwijk beschrijven wij zijn memoires over zijn jeugd en de kolenzaak die door zijn vader werd opgebouwd. Deze memoires worden in verschillende afleveringen gepubliceerd.
Mijn ouders hebben 15 kinderen gehad, waarvan ik de 14e was. Vader was schipper en vervoerde zand, grind en veen dat hij in Vinkenveen haalde. Het schipperen was een mooi vak: altijd in de natuur, wat in de vorstvrije dagen goed te doen was, maar zodra het winter was, kon hij niet varen. Hij zei toen tegen moeder: “Ik wou dat ik kolenboer was, dan kon ik tenminste in de winter ook wat verdienen om voor de kinderen te zorgen.” Zo gezegd zo gedaan. Vlak voordat de winter het volgende jaar inviel, voer hij met zijn schuitje - ongeveer goed voor 18 ton - naar Den Haag en liet in elke hoek van de boot een paar ton kolen storten en in het midden ook nog een paar andere soorten, want je moest wel een assortiment hebben. Daarna voer hij naar de Stokdijkkade en legde de schuit voor het huis aan. Al heel snel had hij leuke handel. Dat kwam vooral omdat de mensen het hem gunden met dat grote gezin. Zo is onze kolenzaak begonnen, wat in latere jaren een zeer bloeiende zaak is geworden. Ik meen dat we op het hoogtepunt zo’n 1500 klanten hadden. Vader kocht toen al snel een handkar met een sterke hond eronder. (Jammergenoeg moest deze hond het loodje leggen in de hongerwinter. M’n vader had geen eten voor hem en de kolenhandel lag in de laatste jaren van de oorlog helemaal plat). Ook werd er een transportfiets aangeschaft voor de kleine bestellingen. Als de handkar vol was, zo’n 12 mud kolen was dat wel, dan moesten mijn oudere zussen en broers dikwijls helpen duwen, meestal vanaf de Stokdijkkade tot Hotel Torenburg op het Wilhelminaplein (in de oorlog omgedoopt in Marktplein). Dit was het hoogste punt van Naaldwijk. Daarna mochten ze weer terug, want dan liep de weg weer lichtjes omlaag. Dat reed dan gelijk een stuk lichter, dus mochten de kinderen weer naar huis.
De handel liep uitermate goed. Na enige jaren werd er dan ook een paard en wagen aangeschaft. Toen gingen er vrachtjes van zeker 50 mud kolen tegelijk de deur uit. In de slappe voorjaarstijd werd er ook grind uitgevent. Vooral bij de boeren was dat een goede handel, want soms moest het hele erf met nieuw grind bedekt worden. Na enige goede jaren (vooral na de strenge winters) werd er al gauw een 2e hands vrachtwagentje aangeschaft. Alles liep op rolletjes. Vader, en vooral broer Wim (Wim was eigenlijk schilder, maar omdat schilders in de oorlog naar Duitsland moesten,is hij bij vader de kolen in gegaan) gingen de pad op om huisbrandkolen en industriekolen proberen te verkopen aan de tuinders. Broer Wim was graag gezien bij de kwekers. Hij had  een goede babbel over zich; eenieder mocht hem graag.
’s Zomers sparen voor de winter
Vader werd een dagje ouder, het werken werd een beetje te zwaar. Hij ging daarom op maandagmorgen geld ophalen bij klanten die het hele jaar spaarden voor de komende winter, daar ze niet alles in een keer konden betalen. Dit was een soort 'winterzorg'. Jammer dat hij op 70-jarige leeftijd door een droevig ongeval in Vinkenveen door verdrinking om het leven kwam. Ook broer Wim is jong gestorven; hij werd 63 jaar.
Naast de huisbrandkolenbranche hadden we ook een behoorlijke omzet in industriekolen voor de kwekers. Ook bij veel winkels bezorgden we brandstoffen, voor de daar aanwezige ketels. Als het goed winterde, waren de kolen voor de kwekers niet aan te slepen. We hadden verschillende grote kwekers als klant, bijvoorbeeld De Boswoning in Honselersdijk. Daar bezorgden we minstens 500 ton kolen in een seizoen. Ze moesten echter wel allemaal gevaren worden. Dat deden we soms zelf, als we er tijd voor hadden, anders werd het uitbesteed aan de Alblassertjes uit Kwintsheul. De industriekolen die per auto bezorgd werden, moesten eerst gewogen worden. Dat gebeurde bij de Fa.v.d. Bos aan de ’s-Gravenzandseweg. Daar hadden ze een weegbrug, waar veel gebruik van werd gemaakt. Eerst moesten we dan de volle auto wegen en daarna, als hij leeg was, de lege auto wegen. Het verschil was dan het juiste gewicht waar de tuinder 2 weegkaartjes van kreeg. (En naderhand vanzelfsprekend de rekening, waar het uiteindelijk toch allemaal wel om ging…)
Toen minister president Den Uyl zo hoognodig de kolenmijnen moest sluiten, ging het snel bergafwaarts met de kolenhandel. De firma Van der Valk kon zich enige jaren redden door verschillende andere brandstoffenzaken over te nemen, o.a. de firma Knaap uit Kwintsheul, de zaak van Jac. Scholtes, P.Solleveld uit ‘s-Gravenzande etcetera. Ook is de handel in industriekolen toen snel overgegaan in olie. Door de verenigde kolenboeren is toen de Verolko opgericht, een goed lopende oliegroothandel, waar alle kolenboeren toen lid van werden, maar toen daarna het aardgas kwam, ging het met deze handel ook snel bergafwaarts. Mijn persoontje (Theo) is toen weer op 34-jarige leeftijd naar avondschool gegaan om enigszins nog te redden wat er te redden viel van de zaak. Ik was vroeger een kei in wiskunde, zodoende heb ik gekozen voor een elektronica cursus. Dat betekende overdag nog hard werken in de kolen, ‘s-avonds snel wassen en eten, en dan naar Den Haag toe, driemaal in de week. Ik slaagde in een jaar tijd voor 2 diploma’s namelijk detailhandel in radio/tv en voor electrowinkelier. Mijn neef Jan, een zoon van mijn overleden broer Wim, was geslaagd voor zijn gasfittersdiploma en al gauw werd er toen aan de Stokdijkkade ruimte gemaakt voor een klein winkeltje, waar op flinke schaal gas en oliehaarden werden verkocht. (Vele vaste kolenklanten gunden ons wel de verkoop van een gashaard en/of convector). Ook de radio en tv-handel begon toen goed te lopen. Na enige tijd met een vrije monteur gewerkt te hebben (Dhr. Jaap Dijkhuizen uit Honselersdijk ), werd er al gauw een vaste monteur(dhr. J.Wessels) in dienst genomen, want hier kan je niet van buiten. De winkel is enige malen flink verbouwd en werd uitgebreid met centrale verwarming, inbouwkeukens en badkamers, die na enige tijd naar de Patijnenburg zijn verhuisd. De afdeling tuinmeubelen werd ook een groot succes. In niet mindere mate was er ook een leuke boterham te verdienen met houtkachels en open haarden. Toen er een flink bod op het pand werd gedaan door een projectontwikkelaar en de grootwinkelbedrijven de kop op kwamen steken, en mijn leeftijd ook een rol ging spelen, is er besloten om met het bedrijf te stoppen. De afdeling huishoudelijke artikelen en alles wat in de keuken thuis hoorde, daar is dochter Marianne mee verder gegaan op het van Tynplein onder de naam “Marianne kookwereld”. (Inmiddels is Marianne's kookwereld verhuisd naar de Rembrandtstraat in Naaldwijk, red.)
Wordt vervolgd
© Tekstbureau Westland, Joke Wageveld

woensdag 26 november 2014

't Landje

Nostalgisch Naaldwijk
Tegenwoordig rammelen er winkelwagentjes van de nabij gelegen supermarkt op dit stukje grond in het centrum van Naaldwijk, dat ooit in de volksmond als (bij)naam “het landje” had. “Het landje” werd begrensd door de schuurtjes behorend bij de huisjes van de Martinus Dorpiusstraat, de Prins Bernhardstraat, de Emmastraat en door de achterzijde van de bebouwing van de Molenstraat. Lange tijd was het een op het oog vergeten stukje grond, waar door de jeugd uit de omliggende straten naar hartelust werd gespeeld en gevoetbald. In de jaren vijftig werd het zelfs één of meerdere malen gebruikt tijdens de roemruchte oranjefeestweek als locatie voor een kermisattractie. In de jaren zestig was “het landje” tevens met enige regelmaat de locatie waar op diverse zaterdagen een evangelisatiegroepje van buiten Naaldwijk de boodschap van het geloof kwam brengen aan iedereen die het maar wilde horen. Waarschijnlijk in de veronderstelling dat dit ‘volkse’deel van Naaldwijk dit wel kon gebruiken. Het landje was geheel onbebouwd, op één uitzondering na. In het hoekje, recht tegenover de ingang van garage Droog aan de Emmastraat kant stond een houten keet waarin een patattent was gevestigd. Op de foto ziet u de achterkant van die snackgelegenheid. Rechts ziet u de nog steeds bestaande bebouwing waar tegenwoordig een lampenwinkel in is gevestigd. Ten tijde van deze foto (ca. 1960) was in dit pand de bakkerij van Bakker van Wijngaarden gevestigd. De geur van heerlijk vers brood vulde dan ook bijna iedere ochtend de directe omgeving van “het landje”. Bakkerij Van Wijngaarden stond niet alleen bekend om zijn brood maar zeker bij de jeugd was deze winkel ongekend populair voor haar brede assortiment snoep. Vele duizenden malen moet bakkersvrouw Van Wijngaarden naar voren zijn gesloft om dan geduldig te moeten wachten tot het jonge volk eindelijk na lang wikken en wegen zijn of haar stuiver of dubbeltje omzette in een stroopsoldaatje, spekkie, drop, vellen eetbaar papier of iets anders lekkers… Later werd “het landje” bestraat en vooral gebruikt als parkeerterrein. Vooral de al eerder genoemde garage Droog maakte daar dankbaar gebruik van. Droog voerde in die tijd het automerk “Simca”, later werd het bedrijf dealer van Renault.'
“t landje” is eigenlijk niet de echte naam van dit stukje Naaldwijk. Officieel is de naam namelijk het Emmaplein. Die naam werd gegeven in 1912, toen ook de naastgelegen Emmastraat haar naam kreeg. Straat en plein werden vernoemd naar Adelheid Emma Wilhelmina Theresia van Waldeck-Pyrmont, de tweede echtgenote van koning Willem de derde. Na diens overlijden was Koningin Emma regentes omdat haar dochter Wilhelmina, de troonopvolgster, nog minderjarig was. In die zin heeft zij door haar regentschap de monarchie dus gered. Lezer Joop Hogervorst stuurde ons een paar mooie plaatjes van de Emmastraat. Op het ene is het huis te zien waar hij tot aan 1965 woonde. Het huis grensde aan de poort die naar garage Droog liep. Hogervorst woonde boven, daar waar die prachtige erker zich bevindt en weet zich nog te herinneren dat o.a. de familie B. Valk en kolenboer K. Scholtes beneden hem hebben gewoond.
Dit huis staat op de plek waar vandaag de dag vele Naaldwijkers hun wekelijkse boodschappen ‘scoren’ bij de daar gevestigde supermarkt. De andere foto stamt uit 1946. Gefotografeerd onder zo te zien zomerse omstandigheden, open raam met een hor ervoor. De auto die in dit eerste naoorlogse jaar in de Emmastraat geparkeerd staat, is een Studebaker en de heer Hogervorst meldt ons dat dit prachtige chromen voertuig één van de eerste modellen was die er van de voorkant precies zo uit zag als aan de achterzijde. Concentreren wij ons verder nog even op de omgeving rond de auto dan zien wij op de achtergrond nog een gebouwtje met een opmerkelijke gevel. Een soort kolom boven de ingang. Dit was, meldt Hogervorst ons, de feestzaal van Muilman. Later is deze nog als opslagruimte gebruikt ook weer voor een grootgrutterbedrijf. Jammer genoeg wist hij ons niets te melden over die prachtig bouwvallig ogende patattent die vlak voor zijn huis moet hebben gestaan. Weet u wat te melden over deze ‘frietkot’ zoals onze zuiderburen zo’n verkooppunt van frietjes plegen te noemen? Heeft u daar wel eens een patatje gekocht of kunt u hier iets meer over vertellen? Misschien heeft u wel eens gespeeld op “Het Landje”? Er uw schoenen stuk gevoetbald of er een groot nieuwjaarsfikkie gestookt? Wellicht heeft u ooit uw feest gevierd in de feestzaal van Muilman?
Het ‘Landje’ reacties Wij mochten de afgelopen week weer een groot aantal reacties ontvangen betreffende ‘Het Landje’ in onze rubriek Nostalgisch Naaldwijk. Dit ‘Landje’, officieel bekend als het Emmaplein (zie foto: situatie anno 2006)heeft bij veel mensen een warm plekje in het hart, zo blijkt. Zoals bij Cruisbroucker Dick van Velden die vertelde dat hij is opgegroeid op het adres Prins Bernhardstraat 23 en ‘Het Landje’ dus iedere dag passeerde, eerst naar school later naar zijn werk en er ‘natuurlijk’ ook veel heeft gevoetbald. Ook Bram van Loenen heeft zo zijn herinneringen aan dit markante stukje open grond in het centrum van Naaldwijk. “Van ‘Het Landje’ kan ik mij niet anders herinneren dan dat het ons vaste speelveld was (wij waren klein en dat was groot). Hele wedstrijden hebben wij daar gespeeld als knulletjes van 8 tot zo’n 11 jaar. Je stond op met aan voetbal te denken en naar bed gaande droomde je de meest fantastische zweefstandjes, die je als speler of keeper zou willen en kunnen maken. Op een keer, midden in de oorlog, waren wij daar weer druk bezig met dat voetballen toen er een raam opengeschoven werd en een Duitse soldaat wenkte om ons een halve kuch toe te gooien, die ik handig opving. Bij alle begrijpelijke negatieve meningen over Duitsers later, moest ik altijd aan die ene soldaat denken, die kennelijk met heimwee in het hart terugdacht aan zijn misschien ook wel voetballend zoontje en ons daarom die zure Duitse kuch gaf.”
Vrachtauto Ook de nu 51-jarige Bart Camphens heeft er veel gevoetbald en gespeeld. “Ik herinner me dat er altijd een grote vrachtauto van smederij Smit stond geparkeerd. Daar ravotten wij als kinderen van 10 á 11 jaar natuurlijk graag op en onder. Mijn moeder vond dat minder geslaagd want je werd er vreselijk vies van. Op een keer ben ik van die wagen gevallen en kwam op mijn stuitje terecht. Daar heb ik toen twee weken last van gehad en wat nog minder was, ik heb door die val een tijdje niets kunnen zien. Je begrijpt dat men zich toen behoorlijk zorgen heeft gemaakt”. Camphens speelde veel op het landje maar soms toog hij wel eens op avontuur, richting Van der Hoevenstraat. “Daar speelden we dan bij de treinbaan, waar de Westlandse goederentram met enige regelmaat langs reed. Daar moest je niet gezien worden, hoor, want als je daar gesnapt werd, was je zuur.” Daarom toch maar meestal ‘Het Landje’. Dat was in zijn jeugd een verzamelplaats van de jeugd uit alle omliggende straten. “Er woonden toch veelal gezinnen waar het geld niet direct voor het oprapen lag. Wij waren thuis met z’n tienen en iedere cent moest wel drie keer worden omgedraaid voor-ie werd uitgegeven.” Op de vraag of hij misschien foto’s heeft van ‘Het Landje’ of de directe omgeving moet hij dan ook een beetje lachen. “Wij hadden thuis niet eens een fototoestel.” Toch kijkt hij met plezier terug op zijn jeugd in de aan het Landje grenzende Martinus Dorpiusstraat. “Ik wil het niet romantiseren, maar ik heb er desondanks toch een hele fijne jeugd gehad met veel speelmogelijkheden. Camphens, tegenwoordig woonachtig in Honselersdijk, kan nog immer verlangen naar de in zijn herinnering enorme rust op en rond het Landje. “Hoewel het midden in Naaldwijk lag kon het er in mijn beleving heerlijk rustig zijn. Naar die soort van rust kan ik vandaag de dag soms hevig terugverlangen.”
Lorren Ook Piet Barendse heeft wat met ‘Het Landje’. “In mijn jeugd passeerde ik vier maal daags ‘Het Landje’, op weg naar kerk en school. Lopend, want in die jaren had ik en velen met mij, nog niet eens een fiets. Ik herinner mij dat er ook wel eens een soort van kermis op gepropt stond, met een in mijn ogen reusachtige glijbaan waarvan je voor een dubbeltje af mocht glijden! Ook stond er soms een lorreboer van wie je, als je hem een zooitje lorren gaf, een prachtig windmolentje kreeg. Ik naar huis, moeder gek gezeurd om lorren. "Ach joh, als jij straks komt, is die vent allang weg". En net zulk werk, stond ik daar met m'n zooitje lorren.” Het landje (deel 4) “Als geboren en getogen ‘Molenstrater’ wil ik graag reageren op uw rubriek ‘Nostalgisch Naaldwijk’,” zo meldt ons mevrouw De Vreede-Van Oosten. Zij is daarin niet de enige, want ook deze week mochten wij weer een stroom aan reacties ontvangen over ‘het landje’ en de directe omgeving. “De heer Hogervorst,” zo gaat mevrouw De Vreede verder, “vertelde in aflevering 2 dat de feestzaal in de Emmastraat van Muilman was, maar de eigenaar van het pand en de feestzaal was de heer W. van Delden, tot aan zijn overlijden midden jaren '50.” Dat weet ook Wim van Leeuwen ons te melden. “Muilman was eigenaar van café Het Centrum in de Molenstraat, recht tegenover de Emmastraat waar later de bekende hardrockbar ‘De Wip’ nog heeft gezeten. Vandaag de dag zit daar het Griekse restaurant Acropolis. Ook Piet Kuyvenhoven herinnert zich de feestzaal, die volgens hem de naam “Bondhotel” van de ANWB droeg. Als jongen ging hij daar graag met zijn maten biljarten. “Er mocht absoluut niet gegokt worden,” weet hij zich nog te herinneren.
Gaarkeuken
“Ja, het feestzaaltje in de Emmastraat zit ook in mijn geheugen gegrift,” meldt ons Bram van Loenen. “Daar zijn wij immers in de Tweede Wereldoorlog gered door de gaarkeuken, waar kinderen, dus ook mijn zusjes en ik, mochten komen eten. Wie weet dat van mijn leeftijdsgenoten niet ?? Op de foto, gemaakt in de oorlog, het zal 1944 geweest zijn, zien we in het zaaltje een aantal jongedames aan de warme maaltijd. In het linkerrijtje links zien we Co van Mastrigt. De namen van de twee jongedames naast Co zijn ons niet bekend. In het rechterrijtje zien we van links naar rechts: (1e persoon is onbekend), Nel Bakker, Mien van Geest en Nel van Loenen. Deze meisjes werkten in de gaarkeuken en voorzagen kinderen, die een verwijzing daartoe hadden gekregen door de huisarts, van een gezonde maaltijd.
Kaartclub De tweede foto dateert van ongeveer de vijftiger jaren. Deze foto werd ons toegespeeld door de heer Aad v.d. Ende. De club mensen die u ziet, kwam bijeen in de feestzaal van Van Delden ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van hun kaartclub DOS.
Voorste rij onderaan, van links naar rechts: ??, J. Bransen, ??, W. de Gier, Joop Vreugdenhil, Dirk van Sinderen, Jan Hogendam, ?? 2e rij van links naar rechts: Willem Kok met vrouw Marie, Arie Stoorvogel, Sjaan Kok, Jan Dijkshoorn met vrouw Jannetje, C. v.d, Ende met vrouw Sjaan, Jaap Bakkenis met vrouw, Teun Verheij, Lena v.d. Ende. 3e rij van links naar rechts: ??, ??, Jannetje Dijkshoorn, mevr. Zwaanswijk, Puck Vreugdenhil, Piet Zwaanswijk, ??, Luc Steenbergen, mevr. Ewijk, mevr. V. Sinderen, Bram Boers, ??, Dit Valstar, mevr. Vreugdenhil, Gerrit Staalduinen, Rien Bentvelzen. 4e rij van links naar rechts: Henk Tanke, Cor Lagendijk, Huib Dijkshoorn, Van Veen, ??, Tinus Ewijk, G. van Dijk, Janus v.d. Ende (rooie Janus), ??, Koos Lipman, Valstar, ??, Arie Boers. Het is niet bekend of deze letters dezelfde betekenis hebben als de huidige Chr. Gymnastiekvereniging Door Oefening Sterk, maar wie het weet, kan natuurlijk reageren. Aad v.d. Ende is de zoon van C. v.d. Ende (ook wel ‘rooie Janus’ genoemd), eigenaar/kastelein van Café De Beurs, de huidige Barrabats in de Prinses Julianastraat.
Voetballen
Vorige week hadden we het over het vele voetballen op het landje. Ook Aad mocht graag met zijn kameraden uit de omgeving een balletje trappen op ‘het landje’. Overigens was het bezit van een voetbal in die tijd niet gebruikelijk. De jongens gebruikten hiervoor een prop papier en bonden hier stukken van oude binnenbanden van fietsen omheen. “Daar kon je zeker drie kwartier mee voetballen,” vertelde dhr. Leo Verhoef, die zijn jeugd doorbracht in de Martinus Dorpiusstraat. “Keihard waren die zelfgemaakte voetballen. Je moest dan ook goed oppassen dat ie niet tegen een raam van één van de omliggende huizen terecht kwam.” Op zijn 15e werkte Verhoef voor bakker Van Wijngaarden.
Patattent Op ‘het landje’ heeft jarenlang een patattent gestaan. Veel Naaldwijkers kunnen zich dit nog herinneren en er volgden dan ook veel reacties. Ton de Hoog meldde ons dat hij altijd met een vriendje speelde die op de hoek van de Molenstraat/Emmastraat woonde. Ton weet nog dat de patattent eigendom was van de heer Ewijk. Dit werd bevestigd door de heer V.d. Ende, die er nog een voornaam aan wist toe te voegen: Willem. Het blijkt dat Willem van Ewijk tevens eigenaar was van een naaimachinewinkel in de Prinses Julianastraat. Om precies te zijn, zat deze winkel tussen Petri en het toenmalige café De Beurs (tegenwoordig Barrabats). De heer Ewijk was de buurman van de heer V.d. Ende. Volgens de heer V.d. Ende is Willem Ewijk niet lang eigenaar geweest van de patattent en werd deze overgenomen door Jan Nel. Uit een reactie van Wim Don jr. blijkt dat Willem Ewijk in de jaren ’59, ’60 en ’61 gestaan moet hebben met zijn frites. Wim kan zich dit nog levendig herinneren, omdat hij in die tijd aldaar een wijk had waar hij groente verkocht. Wim probeerde toen van het roken af te komen en wie stopt met roken krijgt weer wat meer trek in eten! Hij haalde daarom graag een balletje gehakt bij Willem Ewijk. Ook deed hij vaak Jamin aan op de hoek van de Emmastraat en de Molenstraat. Zijn smaakpapillen leidden hem aldaar regelrecht naar een kilo rumbonen, die hij met smaak wist te verorberen. Het heeft hem uiteindelijk geholpen zijn doel te bereiken: Wim kon van de sigaretten afblijven! Ook Tiny Laterveer-de Rijke, oud-medewerkster van Bakkerij van Wijngaarden, weet zich de snacktent te herinneren. Zij weet te vertellen dat de oorsprong van de patattent ligt bij dhr. Martin. Tweede eigenaar was V.d. Berg, die later De Raket is begonnen in de Koningstraat. Tiny haalde altijd graag kroketjes bij de patattent. Ze heeft prachtige herinneringen aan de tijd dat ze werkte bij Bakkerij van Wijngaarden, maar daar komen we later nog op terug.
Hoogstraten Volgens Lida Buitelaar, werden er vroeger kippen gehouden en was ‘het landje’ eigendom van Jan en Arie Hoogstraten. Ze spreekt hier over de tijd waarin haar moeder, die in 1916 geboren werd, jong was. Dat wordt bevestigd door Emil Droog die ons eveneens weet te melden dat de volledige naam "Het landje van Hoogstraten" luidde. Het was namelijk eigendom van Jan en Arie Hoogstraten, evenals de 3 huizen in de Emmastraat "Jamin" I K O en Van Wijngaarden. Het landje was inderdaad omheind, maar die omheining is in de hongerwinter waarschijnlijk opgestookt, aldus de heer Droog. ’t Landje vies? Heel veel lezers meldden dat ‘het landje’ eigenlijk maar een vies landje was. “Ik mocht er nooit gaan spelen van mijn moeder, want in een mum van tijd was je helemaal zwart,” vertelde een lezeres die liever niet genoemd wil worden. Anderen beweren dat het landje gebruikt werd door omwonenden om de aslade van de kolenkachel op te legen. Immers, in die tijd was nog geen sprake van centrale verwarming en in deze buurt stookte iedereen nog met kolen. Weet u ’t nog? ’s Morgens wakker worden in een ijskoude slaapkamer, waar midden in de winter de ijsbloemen op de ruiten stonden… Moeder, die de kolenkachel opporde om het huis een beetje warm te krijgen… De kachel waar het bovengedeelte tegelijkertijd gebruikt werd om eten op warm te houden, of water op te koken en koffie te zetten in een pot met glazen deksel waar de koffie langs pruttelde? Het zal ongetwijfeld veel rommel gegeven hebben met die kolen, maar ja, dat was nu eenmaal niet anders…
Op de foto: bakkerij Honders in de Emmastraat waarop o.a. het echtpaar Honders en Dhr. H. v. Velden die toen werkzaam was bij de bakker. Het kwam al zijdelings ter sprake en deze week gaan we er wat dieper op in: Bakkerij Van Wijngaarden. De vermelding dat we hier op verder zouden gaan, leverde direct al een reactie op van mevrouw Langeveld, die jarenlang in de Prins Hendrikstraat heeft gewoond. Mevrouw Langeveld neemt ons mee naar de tijd vóór de vestiging van Bakkerij Van Wijngaarden. De nu bijna 87-jarige Naaldwijkse weet nog dat alvorens Van Wijngaarden zich in het winkeltje vestigde, bakkerij Honders op deze plek zat. Voor de oorlog bezocht zij samen met een vriendin wekelijks deze bakkerij, die een ontmoetingsplek voor jongeren was. Zoals men tegenwoordig hangplekken en hokken kent, zo verzamelde de jeugd zich vroeger bij bakkerij Honders. En beslist niet alleen maar om elkaar te zien en te spreken, maar ook omdat er van die heerlijke tompoucen verkocht werden. Mevrouw Langeveld betaalde de ene week voor haar vriendin en de andere week betaalde de vriendin van mevrouw Langeveld haar tompouce. Deze lekkernij kostte in die tijd 5 cent per stuk, een behoorlijk bedrag in deze dagen. In de winkel van Honders stond een grote trap, die op zaterdagavond na de mis druk bevolkt werd door jongens. Van winkelsluitingstijden zoals we die momenteel kennen, was nog geen sprake: de winkel was op zaterdagavond tot 22.00 uur geopend. “Dat was ons wekelijkse uitje, nadat we de kerkdienst bezocht hadden” vertelt mevrouw Langeveld. “Op deze ontmoetingsplek kletsten we met de jongens en dat was reuze gezellig!”
Strik en stropdas Het verhaal van mevrouw Langeveld wordt bevestigd door Lida Buitelaar, kleindochter van bakker Honders. Zij stuurde ons de prachtige foto toe van het pand aan de Emmastraat Haar grootvader huurde dit pand van 1913 t/m 1937 van de familie Hoogstraten. Dat kostte f 20,00 per week en dit bedrag werd wekelijks opgehaald door één van de heren Hoogstraten. De heren Hoogstraten, die volgens Bram van Loenen ook wel “strik en stropdas” genoemd werden, bezaten drie panden aan de Emmastraat, alsook het landje zelf. Dit werd immers niet voor niets “het landje van Hoogstraten” genoemd. Lezer Emil Droog meldde dat de voornamen van de heren Hoogstraten Jan en Arie waren en dat zij tevens het pand van de toenmalige IKO en Jamin bezaten. Jan en Arie woonden samen met hun zus Sjaan op de hoek van de Molenstraat/Rembrandtstraat (waar nu fotograaf Ben Hofland zit) en zij sloften dagelijks achter elkaar een rondje door het dorp. Op de foto ziet u Jan Hoogstraten. Het verhaal gaat, dat deze familie enorm rijk was.
Bakkerij Van Wijngaarden In 1938 werd de bakkerij van Honders aan de Emmastraat overgenomen door de familie Van Wijngaarden. Deze familie was uit Amsterdam afkomstig. Vrijwel iedereen die zijn of haar jeugd in deze omgeving heeft doorgebracht, weet zich te herinneren dat er snoep lag uitgestald in de etalage. Vele kinderen hebben hier watertandend, met hun neus tegen de etalageruit gedrukt, doorgebracht met een cent, of misschien wel een stuiver, stevig in de knuist omklemd. Wat zou het worden? Een stuk zoethout? Of een grote ruitjesdrop? Of toch een zakje zwart-wit? Nee, doe toch maar een stroopsoldaatje. Maar wacht eens even: wat is dat? Een vraagtekenzakje! Een wit zakje met een rood vraagteken! En weet u wat het bijzondere was aan een vraagtekenzakje? Het was reuze spannend wat er in zat. Al was het een briefje met een snoepje, dan kreeg je dat snoepje. Maar soms, héél soms… zat er een briefje met een vraagteken in het zakje. En dat betekende het summum van geluk, want dan kreeg je namelijk nóg een vraagtekenzakje!! Mevrouw Tiny Laterveer-de Rijke weet het zich allemaal nog goed te herinneren. Zij heeft namelijk twee jaar bij bakkerij Van Wijngaarden gewerkt. “Het was een hele prettige familie om voor te werken,” weet ze ons te vertellen. “De oven werd gestookt op zaagsel en takkenbossen. ’t Was een hard bestaan, want bakker Van Wijngaarden werkte op vrijdagavond door, omdat in het weekend een dubbele hoeveelheid brood bezorgd moest worden. Ik begon ’s morgens om 8 uur, voordat de scholen begonnen en heb zo heel wat snoep verkocht aan kinderen, die op weg naar school langskwamen. Dat ging allemaal heel gemoedelijk. De kinderen maakten nooit stampij en wachtten netjes op hun beurt. De bakker werkte de vrijdagnacht altijd door en bezorgde dan de volgende dag met zijn fiets het brood.” Dat weet ook de voormalige bakkersknecht de heer Verhoef zich nog te herinneren. Maar hierover volgende week meer… Opnieuw kregen wij weer veel reacties op de artikelen van ‘het landje’. O.a. werden we gebeld door de heer Koppenol en mevrouw Noord-Littooy, die ons wisten te vertellen dat Jan en Arie Hoogstraten (ook wel ‘strik en stropdas’ genoemd) gewoond hebben op de hoek van de Prins Hendrikstraat en de Herenstraat. Zij hadden hier eveneens een sigarenwinkel. Op de foto voor het pand zit Jan Hoogstraten, aldus mevrouw Noord. Mevrouw Noord woonde zelf in de Prins Hendrikstraat en weet nog dat er altijd een hond in de etalage van de sigarenwinkel van Hoogstraten lag. In het pand waar tegenwoordig fotograaf Ben Hofland huist, zat volgens mevrouw Noord een kleermaker. Daarmee is natuurlijk nog niet vastgesteld dat de heren Hoogstraten hier nooit hebben gewoond. Wat echter niet duidelijk is, zijn de jaartallen die we aan hun huisvesting(en) kunnen verbinden. Wie kan ons helpen? Een leuk detail werd ons eveneens door mevrouw Noord vertelt. In één van de vorige artikelen vermeldden wij dat Jan en Arie altijd ‘sloften’ en niet liepen zoals anderen. Jan en Arie sloften volgens mevrouw Noord waarschijnlijk, omdat zij altijd te grote schoenen droegen. Ze vonden het prettig om schoenen te dragen die twee á drie maten te groot waren. Hun wandelingetjes vonden vaak plaats als het buiten al donker was, ’s nachts zelfs, herinnert mevrouw Noord zich. Ze sloften dan altijd voorbij haar huis.
Tot onze grote verrassing werden we de afgelopen week gebeld door mevrouw Wil Barend-Van Wijngaarden. Zij is de dochter van het echtpaar Van Wijngaarden, die het bakkerswinkeltje runden in de Emmastraat. Wil is op zoek naar het adres van bakkersknecht Leo Verhoeff en van Tiny Laterveer-de Rijke. Omdat dit ook bij ons niet bekend is, verzoeken wij hen langs deze weg om nog een keer contact op te nemen met de redactie (zie “Reacties” onderstaand). Het verhaal van Wil zal later ter sprake komen in dit blad, we gaan nu eerst even verder met Leo Verhoeff. Hij nam een tijd geleden contact met ons op om te vertellen dat hij lange tijd bakkersknecht is geweest bij bakker Van Wijngaarden. Leo ging er iedere dag met de fiets en een grote mand volgeladen met brood op uit om deze aan de deur te verkopen. Als Leo op zaterdag een dubbele portie brood moest wegbrengen, zaten er rustig zo’n 300 broden in de mand. Een zware klus, kunnen we wel zeggen. Leo rekende ook altijd af met de klanten, waarvan sommigen in een boekje werden geschreven, omdat het in die tijd gebruikelijk was dat klanten eenmaal per week betaalden. Aan het eind van de werkdag stond Leo het geld weer af aan bakker Van Wijngaarden en werd er driftig gerekend of het allemaal klopte met de financiën. Hij herinnert zich het echtpaar Van Wijngaarden als hardwerkende, vriendelijk mensen. Op een dag kreeg Leo, toen hij onderweg was brood te bezorgen, een lekke band. Hij keerde terug naar de bakkerij en werd tot overmaat van ramp ook nog eens aangereden. Tot zijn grote schrik rolde al het brood uit zijn mand op de weg. Dit is de enige keer geweest, dat hij een standje kreeg van de bakker, want verder viel er nooit een onvertogen woord. En hoewel Leo er allemaal niets aan kon doen, besefte hij wel dat het een forse schadepost voor de bakker betekende. Na een aantal jaren voor bakker Van Wijngaarden te hebben gewerkt, ging Leo bij andere bakkers werken om zich verder in het ambacht te bekwamen. Er valt nog steeds veel te vertellen over het landje, het voormalige terrein tegenover de toenmalige C1000 en huidige Jumbo. Veel mensen reageren op de vraag, hoe het nu precies zit met de familie Hoogstraten, de eigenaren van het landje. Woonden ze nu op de hoek Herenstraat/Prins Hendrikstraat? Of woonden ze nu op de hoek Molenstraat/Rembrandtstraat? De vele reacties leiden tot de volgende conclusies. Van A.H. Jansen kregen wij een e-mail. Hij meldt dat de volgende personen woonden in het pand Herenstraat 1: Johannes A. Hoogstraten, Adrianus L.J. Hoogstraten, Martina C. Hoogstraten, Adriana J.M. Hoogstraten. Vanaf 11 augustus 1949 staan ze ingeschreven op Molenstraat 38 te Naaldwijk.
Groot gezin Van Piet Kuyvenhoven kregen we een briefje, waarin stond dat het gezin Hoogstraten bestond uit vader en moeder en 14 kinderen. In die tijd geen ongebruikelijk aantal. De naam van de vader was Jacobus Adolphus, geboren in 1833 en overleden op 27 april 1918. De moeder was Lambertina Verbeek uit Monster. Zij trouwden in 1860 en kregen 5 jongens en 9 meisjes. Iedereen die een reactie instuurde over de 3 Hoogstratens die we kennen uit Naaldwijk, weet te vermelden dat het drietal vervuilde. Arie en Sjaan (of Jaan) waren minder begaafd en kennelijk zorgde Jan een beetje voor hen. Sommige kinderen waren zelfs bang voor het zonderlinge drietal.
Ziekenhuis De heer Ton Ballering mailde over zijn werkzaamheden bij de fa. Droog. Hij mocht toen hij 17 jaar was de auto’s van de firma Droog naar buiten rijden. (We hebben het dan over de plek waar nu de C1000 staat). Deze auto’s werden altijd op het landje gestald. Ton haalde op zijn 18e zijn rijbewijs en mocht toen ook mee als bijrijder op de ambulance. Hij herinnert zich nog dat hij met de vaste chauffeur van Droog, de heer Piet van Veen, op een dag één van de Hoogstratens naar het ziekenhuis moest brengen. Zij woonden toen op de hoek van de Molenstraat/Rembrandtstraat. De bewuste persoon is volgens dhr. Ballering niet meer levend uit het ziekenhuis teruggekomen. Dit speelde zich af in het begin van de jaren zestig. Over het overlijden van de broers en zus Hoogstraten gaan verschillende verhalen. Eén van hen zou dood in de stoel hebben gezeten, terwijl een ander een deken over hem/haar heenlegde, omdat hij/zij zo koud was. Het is niet duidelijk of de overledene de zus Sjaan was, of broer Arie, want het zelfde verhaal wordt over beide personen verteld. Waar iedereen het wel over eens is, is dat de Hoogstratens bijzonder rijk waren. Zij bezaten niet alleen panden in de Emmastraat, maar ook Kleine Woerdlaan 53 een 55 waren eigendom van ‘strik en stropdas’, aldus de heer Ballering. De woning van het illustere drietal op de hoek Herenstraat/Prins Hendrikstraat werd in ieder geval gesloopt. De heer Ballering herinnert zich dat er een ijzeren snoer rondom het dak gelegd werd en het huisje met behulp van een vrachtwagen werd gesloopt. Dit speelde zich af rond 1953/1955.
Ook deze week bleek weer dat het ‘landje’ veel herinneringen losmaakt bij de lezers. We kregen een enthousiast telefoontje van de heer Klinkspoor, die zichzelf introduceerde met “Ik ben een oude rakker van 83 jaar!” Dat valt gelukkig allemaal erg mee, maar het moet wel gezegd worden dat de heer Klinkspoor nog over een uitstekend geheugen beschikt. Ook hij herinnerde ons eraan dat alvorens bakker Van Wijngaarden het pand aan de Emmastraat betrad, ook bakkerij Honders hier heeft gezeten. Daar heeft dhr. Klinkspoor nog smakelijke herinneringen aan. Hij wist dat bakkerij Honders bekend stond om z’n heerlijke tompoezen. Alleen kon hij daar zelf niet zomaar van genieten, want in de tijd dat hij dat had kunnen doen, was er wegens werkloosheid van zijn vader geen geld voor zulke luxe versnaperingen. Er moest tenslotte wel een gezin van vijf kinderen gevoed worden. Toch kan dhr. Klinkspoor zich de tompoezen nog herinneren als de dag van gisteren. Hij was namelijk bevriend met Klaas, de zoon van bakker Honders. De bakker maakte zijn tompoezen altijd op een grote plaat en sneed het baksel dan in stukken. Er bleef dan altijd aan de zijkanten een rand van twee centimeter over en… u raadt het al: dat mochten de jongens dan lekker opsmikkelen! Dhr. Klinkspoor weet ook nog dat met oudjaar oliebollen van 5 cent per stuk te koop waren. Na oudjaar waren die oliebollen droog en hard en konden ze niet meer verkocht worden. Dhr. Klinkspoor kreeg dan altijd een tas vol mee naar huis en wist er goed raad mee. Zijn zussen vonden ze niet lekker, maar hijzelf sneed ze in plakken, smeerde er stroop op en genoot hier nog vele dagen van. Het was vroeger immers een vanzelfsprekendheid dat voedsel niet zomaar weggegooid werd. Dat weet ook Leo Verhoeff (op de foto links) zich nog te herinneren, de jongen die op zijn 15e jaar bakker Van Wijngaarden assisteerde. Oud brood werd niet zomaar weggedaan. Daar werd wat water op gesprenkeld en als het dan nog even in de oven werd gezet, was het weer goed te eten. Veel grote gezinnen waren hier goed mee geholpen. Maar als het brood drie dagen oud was, dan werd het niet meer verkocht. Het werd boven de oven gedroogd en vervolgens als dierenvoeder verkocht. Het werd ook wel gebruikt om beschuit van te maken. Reken maar dat het intensief en keihard werken is geweest voor de bakkers in die tijd. Leo Verhoeff weet nog dat bakker Van Wijngaarden voor het weekend op vrijdagnacht doorwerkte. Hij zette dan ’s avonds het tarwebrood in de oven en ging rond 12.00 uur Leo halen. De ruiten werden met golfplaten afgedekt, want er mocht geen licht uitstralen ’s nachts. Al dat brood werd de volgende zaterdag verkocht, maar dat heeft u al in een vorige aflevering kunnen lezen. Leo mocht graag na zijn gedane arbeid een balletje trappen op het landje. In die tijd (1949) liep er een muur langs de Martinus Dorpiusstraat waarachter kippen liepen, die vaak het landje opliepen. Waarschijnlijk leegden mensen hun asla van de kolenkachel leeg op dit terrein, want Leo weet nog dat het er behoorlijk kon stuiven. Kolen waren voor de bakkerij echter te duur, daarom haalde Leo samen met de bakker iedere week zaagsel bij de kistenfabriek van Van Giesen. In die tijd werden er nog geen takkenbossen gebruikt om de oven op te stoken. Keihard werken was het voor het echtpaar uit Amsterdam. Met veel moeite wisten ze echter een goede bakkerij op te bouwen, waar nog heel veel mensen warme herinneringen aan koesteren…
Niet lang na de eerste publicaties over het landje kreeg de redactie een telefoontje van mevrouw Wil Groenigen-van Wijngaarden. U ziet het al: de dochter van het bakkersechtpaar Van Wijngaarden, die in vroeger tijden hun winkel dreven in de Emmastraat, grenzend aan’t landje. Wil bleek door vrienden uit Naaldwijk op de hoogte gehouden te worden van Nostalgisch Naaldwijk. Ze stuurde ons een leuke brief, waar we een deel van publiceren, maar ze stuurde ook twee schitterende foto’s. Vorige week kon u de eerste al bewonderen en deze week kunt u de moeder van Wil aan het werk zien in de bakkerszaak. Dat doet warme herinneringen opkomen! Wil Groenigen schrijft ons het volgende: In november 1947 kwamen wij in Naaldwijk wonen. Hiervoor had bakker Honders zijn zaak in de Emmastraat, daarna bakker Mensch en daarna nog twee jaren bakker Van Rhenen. We hebben, net als vele lezers, op ’t landje nog heel wat voetballers meegemaakt, vooral moeder… Zij had wel eens hoofdpijn en dan al dat “bonk, bonk!!” tegen die grote muur, maar ze zei er bijna nooit iets van, want ze had engelengeduld met kinderen. Dat bleek wel uit haar winkeltje. Kippenren Tussen de Martinus Dorpiusstraat en ’t landje was een hele grote kippenren. Volgens mij was deze in het bezit van de familie Van der Zalm. Heel wat etensrestjes gingen daar over het hek. Ik kan me ook nog kermissen herinneren. Dat kostte mijn vader veel stroom, dat vaak zonder betaling werd geleverd. Eén keer kan ik mij goed herinneren met de Jimmy Jimmy trap. Daar was ik weg van. Die grote houten schuur op de hoek Prins Bernhardstraat/Van Deursenstraat was van fietsenmaker Zalm. Ook heeft er een keer een caravan gestaan, daar woonde een echtpaar in. De man werkte als hoofdopzichter aan iets van gemeentewerken. Leo Verhoef werkte met Wim van der Eijk bij mijn vader in de bakkerij. Dat was in de beginjaren. Vandaar dat er bij ons in de gang nog een foto van hen hangt, met koksmuts (zie publicatie vorige week). Mijn vader werkte elke vrijdagnacht door en ging dan met een zware mand op de transportfiets brood rondbrengen en als hij dan thuiskwam, moest hij de hele bakkerij nog schoonmaken… machines, werkbank en vloeren. Eén ding is zeker: niemand zou dit nu nog presteren. Ik herinner me dat er ook slingers met appeltjes en peertjes gedroogd werden langs de oven. Om voordelig te stoken, stookte mijn vader zijn oven op zaagsel. Ik ben vaak meegeweest om zaagsel te halen bij Kuyvenhoven, de zagerij. Zelf was ik het eerste meisje op de mandenfiets. Later volgde ook de dochter van bakker Roos uit de Koningstraat. Hoogstraten Jan en Arie Hoogstraten waren onze huisbaas. Ik was bang van ze. Ik moest er wel een brood brengen. Eng hoor, ik vond het van die vieze ouwe mannetjes! Op 9 december 1963 hebben mijn ouders het pand gekocht van de erven Hoogstraten. Dat weet ik zo goed, omdat Ger, mijn broer, jarig was en van Vingerling een huurhuis kreeg. En mijn verloofde belde dat wij ook woonruimte hadden. Tot zover de brief van Wil Groenigen-Van Wijngaarden. We zijn uiteraard ontzettend blij met haar reactie en de prachtige foto’s.
Wil herinnert zich naast de drukke werkzaamheden rondom de bakkerij, ’t landje nog heel goed. “Hier kreeg mijn broer Ger zijn eerste ‘rijles’. Althans, hij leerde hoe je een auto kon bedienen. Die eerste les kreeg hij van Dick van Velden. Ik weet nog dat mijn broer op een bepaald moment de auto niet goed meer onder controle had en dat hij regelrecht afstevende op een woning. Nog nét op tijd kon Dick van Velden ingrijpen en de auto tot stilstand brengen. Op dat moment kwam één van de bewoners, Jo Wageveld naar buiten stappen…” U kunt zich voorstellen dat Wil dit beeld nog, als ware het een film in haar geheugen gegrift, kan afdraaien… Gaarkeuken Dan kregen wij nog een reactie van mevrouw Blok-Trommelen op de foto die wij onlangs plaatsten van de feestzaal van Van Delden. In deze zaal bevond zich ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een gaarkeuken. Mevrouw Blok weet nog exact de namen van de medewerkers die op de foto staan, want zij was zelf één van de hulpkrachten. De eerste persoon in het rechterrijtje is zij zelf: Alie Trommelen. Alie zit naast Nel Bakker. Links zien we Co van Mastrigt, daarnaast zit de zuster en daarnaast zit Diny Meerdink. Diny was de dochter van de eigenaar van het toenmalige Torenburg op het Wilhelminaplein. Alie Blok-Trommelen hielp als 14-jarig meisje met het opscheppen van het eten in de gaarkeuken. Dat was een drukke bezigheid, want zij wist te vertellen, dat er dagelijks zo’n 300 kinderen te eten kregen. Dit eten werd gemaakt in de jamfabriek en in lamellen naar de zaal gebracht. De kinderen die hier mochten eten, werden doorverwezen door dokter Fransen. Ook weet mevrouw Blok nog dat dhr. Verhagen in de commissie zat, die de zaken met betrekking tot de gaarkeuken coördineerde. Mevrouw Blok kwam als 14-jarige net van school en mocht vanwege haar leeftijd eigenlijk niet mee-eten in de gaarkeuken. Maar omdat het de gewoonte was dat de vrijwillige hulpkrachten gingen eten, nadat alle kinderen van een maaltijd waren voorzien, kreeg ze toch dagelijks een maaltijd.
Kermis en bakkers Mevrouw Alie Blok-Trommelen trouwde in 1953 en zij ging wonen boven De Gruyter, in de Emmastraat 1. Haar man werkte toentertijd als filiaalchef bij De Gruyter. Ook zij herinnert zich de voetballende jeugd op ’t landje en ook de kermissen waar Wil Groenigen-VanWijngaarden over sprak. Het rijtje winkels in de Emmastraat kon mevrouw Blok nog helemaal opnoemen: De Gruyter – textielwinkel IKO – Van Wijngaarden. De kwaliteit van textiel was bij IKO iets minder dan bij Dekker en Kuyvenhoven. In de Molenstraat zaten Jamin en speelgoed/muziekwinkel Spannenburg. Ze herinnert zich nog dat bakker Van Wijngaarden iedere dag langs de deuren ging met broden. Zelf kocht ze echter haar brood bij Van Swieten-De Blom. En dat is wel even leuk om te noemen, want één van onze lezers wist te melden dat er in die tijd enorm veel bakkers in Naaldwijk zaten. (Oud-) bewoners van Naaldwijk raken maar niet uitgepraat over hun jeugdherinneringen. De reacties op Nostalgisch Naaldwijk die we iedere week krijgen zijn soms kort en summier en soms enorm uitgebreid. Wat ze allemaal gemeenschappelijk hebben, is dat ze ontzettend leuk en boeiend zijn om te lezen. Wie vindt het niet heerlijk om zich weer even in zijn of haar jeugd te wanen en terug te denken aan die onbezorgde tijd, waarin de grootste zorg was, waar je die dag zou gaan spelen en met wie. ‘Gaan we touwtje springen, voetballen, tollen, knikkeren of elastieken?,’ was ook voor de schrijfster van deze rubriek in haar jonge jaren een dagelijkse ‘zorg’. Wie ook zulke heerlijke herinneringen heeft, is Lida Buitelaar, de kleindochter van bakker Honders. Ze stuurde ons een hele tijd geleden een prachtige lange brief, die we u niet willen onthouden. Een enkel onderwerp over het landje en de familie Hoogstraten is reeds aangeroerd, maar er staan ook weer leuke, nieuwe wetenswaardigheden in. Lida onderhoudt contact met haar broer Jan over Nostalgisch Naaldwijk. Ook informeert zij familieleden in Canada, die de artikelen van haar doorgestuurd krijgen. Op deze wijze wordt haar verhaal aangevuld vanuit allerlei hoeken op onze aardbol. Nostalgisch Naaldwijk wereldwijd… leuk!!
Brief van Lida Buitelaar Mijn herinnering aan het ‘landje’ is dat wij, mijn broers en ik, in de jaren ’40 – ’50 vanuit de Pr.Julianastraat, langs de Martinus Dorpiusstraat, (door ons het Gele Straatje genoemd) over het landje, via de Emmastraat, door de Molenstraat naar de Rehobothschool in de Rembrandtstraat liepen. Het landje is lang onbestraat gebleven, in mijn herinnering was er toen geen patatkraam. In mijn tienertijd kochten we patat bij Piet v.d. Ende (bijgenaamd Piet de Krent) in de Molenstraat, nu Snackbar De Kroon. Het landje werd inderdaad het landje van Hoogstraten genoemd. Het was namelijk eigendom van deze familie. Mijn opa, bakker M. Honders, huurde van deze familie een pand in de Emmastraat voor f 20,-- per week (van 1913-1938). Dat bedrag werd wekelijks opgehaald door één van de heren Hoogstraten. Mijn moeder, geboren in 1916, vertelde mij dat in haar jeugd het landje door een omheining was omgeven. De familie Hoogstraten hield daar kippen. Eén van de heren Hoogstraten was schilder van beroep. Aan de binnenkant van zijn jasje (colbert) kon je uit zes kleuren verf kiezen waarin je je huis kon laten schilderen. De twee broers, Arie en Jan, woonden samen met hun zus Sjaan op de hoek Molenstraat / Rembrandtstraat waar nu fotograaf Ben Hofland is gevestigd. In onze jeugd waren deze mensen al op leeftijd. Dagelijks liepen zij sloffend achter elkaar een rondje door het dorp. Bijnamen Eén van de broers had de bijnaam ‘Pikkie’. Meer dorpsbewoners hadden een bijnaam, zo was er Jan Duvel (zijn echte naam weet ik niet) de dorpsomroeper, een kleine man altijd in het zwart gekleed. En niet te vergeten de groenteboer Jo Bentvelzen, bijnaam Jo de Mol. Zowel Jan Duvel als Jo de Mol werden door kinderen nageroepen, gegarandeerd dat ze je achterna kwamen.
Blikkietrap Evenals mijn broer heb ik gespeeld op het terrein waar nu “De Binnenhof” staat, ik ging er zo herinner ik mij, schommelen. Verder speelden we met elkaar blikkietrap op de hoek van de Pr.Julianastraat / Van der Hoevenstraat en in de poort van de Jacob van Campenstraat. De van Doortogenstraat was er toen nog niet daar was een tramlijn. Rond l950 hadden wij inmiddels ook een bal, zie foto, waar ik met één van mijn broers op sta. De foto is genomen door een straatfotograaf voor de winkel van slager v.d.Hout. Bij warm weer gingen we wel eens naar het strand van Ter Heijde met de bus die toen door de Pr.Julianastraat reed. Daar was ook een bushalte voor de winkel van mijn op Opa, waar nu een Chinees Restaurant is gevestigd. De bussen verzamelden zich op het Wilhelminaplein, ook wel bussenplein genoemd. Of we zochten thuis verkoeling in een zinken teil, gevuld met water, gekleed in een gebreide zwembroek.
© Tekstbureau Westland, Joke Wageveld

Lida en haar broer Hen

donderdag 28 augustus 2014

Ik ben een wekker

Stomverbaasd keek ik de vrouw aan die naast me in de supermarkt plastic tassen stond vol te scheppen met sperzieboontjes. De prijs van de boontjes was bijzonder laag. Slechts 0,59 euro per pond en da’s geen geld. Al helemaal niet voor Hollandse sperzieboontjes. Waarschijnlijk had dit te maken met het sluiten van de Russische grenzen, waardoor de Nederlandse telers hun producten niet meer aan de straatstenen kwijtraakten, omdat allerlei andere landen nu ook hun handel in Europa wilden verkopen. Voor mij alleen maar reden om nog meer groenten te gaan eten en dan ook nog eens van Nederlandse bodem. Al met al niet de reden waarom ik de mevrouw naast mij stomverbaasd aankeek. Wel doordat ik haar waarschijnlijk niet goed had verstaan. Ik meende haar te horen zeggen: ‘Sorry hoor, ik ben een wekker.’ Dat deed bij mij in ieder geval geen alarmbellen rinkelen. Hooguit wat wantrouwen over de scherpte van mijn gehoor. ‘Kom er maar bij staan hoor, want ik koop altijd kilo’s in voor mijn nieuwe hobby,’ babbelde ze vrolijk voort. ‘Hobby?’ vroeg ik nieuwsgierig. ‘Ja, ik heb sinds kort een nieuwe hobby. Op een rommelmarkt vond ik een boekje over wekken. En dat vond ik zó leuk, dat ik daar nu iedere week mee aan de slag ga.’ In een flits herinnerde ik mij dat mijn dochter toen ze nog een klein meisje was, heel lang heeft volgehouden dat ze “lantaarnpaalaansteker” wilde worden. Een oud beroep uit de tijd dat dit handmatig vanaf een ladder nog moest gebeuren. Hier had ze in een museum iets van had gezien. In die tijd had men ook nog dorpsomroepers. ‘Zouden die ook “wekker” geweest zijn?’ vroeg ik mij af. ‘En zou dat beroep nieuw leven zijn ingeblazen?’ De mevrouw bleef handenvol sperziebonen in de plastic zakjes stoppen. ‘Kom er maar bij hoor, want anders grijp jij straks mis. Ik neem rustig 5 kilo per keer mee,’ lachte ze vrolijk.
En toen begon mij plotseling wat te dagen… deze mevrouw had niets te maken met dat apparaat dat mij ’s morgens op wrede wijze uit mijn slaap rukt. Nee, deze mevrouw was aan het wecken geslagen! Een noeste vorm van huisvlijt uit de tijd dat moestuinen overvloedige producten opbrachten en vrieskasten nog niet uitgevonden waren. Althans niet voor het gewone huishouden. Wecken was de manier om al die overvloed hygiënisch in te maken, zodat er ook voor de komende tijd een lekkere voorraad eten was. ‘Toen heb ik ergens een voordelige weckketel op de kop getikt en zo is het gekomen,’ klonk het naast me. ‘Ik ben d’r gewoon aan verslaafd. Overal ga ik op zoek naar voordelige verse groenten. Ik heb al een hele kast vol met weckpotten!’ ‘Wat leuk!’ antwoordde ik. ‘Dat doet me aan vroeger tijden terugdenken.’ Potten vol groenten en appelmoes, netjes op een rij in een donkere kast trokken aan mijn geestesoog voorbij. Ik werd er net zo vrolijk van als de mevrouw naast me op de groenteafdeling. Snel pakte ik een plastic tasje om daar voor onszelf wat boontjes in te stoppen. De bodem van de groentekist kwam al in zicht. Drie ons was wel genoeg, want het was bedoeld als extra groente bij de nasi. Toen ik dat had afgewogen, graaide de mevrouw weer gretig verder in de kist. ‘Ik denk dat er al heel wat klanten mis hebben gegrepen door mij,’ giechelde ze. Ik lachte vrolijk terug: ‘Maar ik niet,’ en slingerde mijn buit hoog boven mijn winkelmandje. Ik keek om me heen om mijn man te zoeken, die altijd zijn eigen gang gaat in de supermarkt en meestal eindigt bij de tijdschriften, snuffelend in de Voetbal International. Daar vond ik hem inderdaad. Samen liepen we naar de kassa. We sloten netjes aan in de rij en zagen in de rij naast ons de mevrouw van de sperzieboontjes aansluiten. Ze straalde. Ik stootte zachtjes mijn man aan. ‘Weet je waarom die mevrouw zo blij is?’ fluisterde ik in zijn oor. ‘Nee,’ mompelde mijn man met een blik op de Voetbal International die hij op de lopende band legde. ‘Zij is een wecker,’ verklaarde ik. ‘Een wát?’ keek mijn man me stomverbaasd aan. ‘Ja, je verstond het goed; zij is een wecker.’ Vrolijk lachend rekende ik af. Hoofdschuddend bladerde manlief in zijn tijdschrift verder, terwijl ik mijn portemonnee weer in mijn tas terug stopte. Van dergelijke taal heeft hij geen kaas gegeten.

© Tekstbureau Westland, Joke Wageveld

vrijdag 24 januari 2014

Winter

Naarmate de winter vordert, begin ik ze steeds meer te missen: de bijna onverstaanbare dialecten op de landelijke nieuwszender. Ze lijken verder weg dan ooit. Verleden jaar was het rond deze tijd min 18 en nu schijnt het zonnetje vrolijk naar binnen en wijst de thermometer in mijn tuin negen graden aan. Ja ik mis ze. Ieder jaar komen ze wel een paar weken langs in de sport- en actualiteiten programma’s. U weet over wie ik het heb? Over de stemmen van jongens en meisjes van de lange adem. De stoere bonken op de schaats. De krijgers van het natuurijs en de organisatie daar omheen. De temperatuur hoeft in het noordoosten van ons land maar een paar graadjes onder nul te zakken en ze komen in rotten van tien voorbij. Mijnheer De Vries van ijsclub Hondsrug uit Noordlaren, Klaas de Winter van de schaatsenrijdersvereniging Gramsbergen of mevrouw Koudekerk-de Neut van de ijsvrienden uit Veenoord. Allemaal vertellen ze in hun onnavolgbare dialecten ‘dat ze er klaar veur bint’. Het is iedere winter weer een ware strijd wie van hen zijn baan het eerst in gereedheid heeft gebracht om de eerste marathon op natuurijs van het jaar te mogen organiseren.
En als het dan zover is, komen de rijders en rijdsters aan het woord. Stuk voor stuk zo van het land geplukt of onder de koeien vandaan getrokken. ‘En Jos, wat gaat het worden vandaag,’ interessante vraag van de reporter ter plaatse aan een van de deelnemers. Even een stilte, je ziet als het ware hoe zo iemand nadenkend met zijn hand over zijn kin strijkt en dan komt het antwoord. ‘Mwaa, de bienen binn goe’d en het ies is glad dus we goan dr wat van moaken’. Kijk, op zo’n moment is het voor mij pas echt winter. Als in de media de namen van dorpjes als Hollandscheveld, Zwartsluis of, pak um beet, Dwarsgracht domineren. Graag zou ik zelf eens een kijkje nemen daar in dat barre land. Schaatsen langs besneeuwde weilanden over dicht bevroren sloten. Een eindeloze witte vlakte voor, naast en achter me. Sierlijk een klein wak vol koukleumende eenden ontwijken die dicht opeen gepakt de koude trotseren. Schaatsen in een Siberisch landschap. Tegen de noordoostenwind in de honderdvijftig kilometers van de Holland-Venetië tocht onder de schaatsen laten wegglijden.
Helaas. Zulke afstanden zijn voor mij niet weggelegd. Als ik al op de schaats sta, is het op de mooi geprepareerde ijsbaan van De Lier, die na nachten van keihard werken weer net wat eerder open was dan de concullega’s van de ijsbaan van Schipluiden. Of héél misschien krabbel ik een stukkie weg op de Naaldwijkse Vaart in de richting van de tankval. Moet ik dan wel in mijn eentje naar toe, want mijn echtgenoot is niet tot enige winterse schaatsinspanning te bewegen. Die trekt al een extra trui aan wanneer hij in de krant een strip over pinguïns zit te lezen. Met de thermostaat op vierentwintig. Koukleum. Ook mijn zoon gaat in een dergelijk geval niet met me mee. Maar da’s heel andere koek en zopie. Die kan net zo naar een échte kouwe winter uitkijken als ik. Zodra het ook in het Westland begint te vriezen begint hij over “Vlaardingen”. Die keren dat het ook bij ons echt winterde, zoals begin verleden jaar, is hij niet van het ijs te slaan. Meerdere keren is hij, met een paar andere jonge Westlandse schaatshelden, de beroemde Vlaringse moppen wezen halen die hij bij thuiskomst trots ronddeelt. ‘Prima toggie, moeders, was weer helemaal goud’. Nee, die is mijn krabbelniveau volledig ontgroeid. Misschien wel daarom verlang ik zo naar de komst van de onverstaanbare dialecten op radio en televisie. Omdat dat betekent dat het ook weer tijd is voor die oeroude Westlandse traditie: schaatsen van Westland naar Vlaardingen. Daar een paar biertjes doen en dan proberen de zak met moppen, volgens traditie verpakt in een boerenzakdoek, zonder vallen, heelhuids thuis te krijgen. Kom op Koning Winter, gun mij een moppie!

zondag 19 januari 2014

Een zorgelijke bevalling

Na alle meldingen op radio en tv dat tot 31 december 2013 van zorgverzekeraar veranderd kon worden, besloot ik in de schaarse vrije dagen rond Kerst en Oud & Nieuw ook maar eens te onderzoeken of dat voor mij voordeliger zou zijn. Alle verzekeringspapieren werden op de eettafel uitgespreid: de polis, de papieren van het basispakket, de uitleg van de aanvullende verzekering en mijn speurtocht kon beginnen. Eerst maar eens goed bekeken waar ik nu voor verzekerd ben en of dat pakket nog wel relevant is. Dat bleek het niet te zijn. Gezien mijn leeftijd is het niet nodig om nog voor kraamzorg verzekerd te zijn. Wel zal de tandzorg wat extra aandacht nodig hebben. Nog eens goed op de polis gekeken en voor tandzorg werden maar liefst 3 pakketten aangeboden. Ik bleek automatisch door de zorgverzekeraar bij de duurste te zijn aangesloten. De eerste zucht ontsnapte al aan mijn lippen. Maar wie A zegt, moet ook B zeggen, dus die 3 pakketten werden door mij vergeleken. Nu is het hebben van een gebit in de staat waarin het mijne verkeert, ongeveer vergelijkbaar met een soort loterij. Je valt in de prijzen of niet. Het ene jaar mankeren de tandjes niets, het andere jaar is het een hel om wat nog resteert enigszins in stand te houden. Geen verzekeringspakket kan voorspellen wat ik het komende jaar nodig zal hebben, dus die keuze viel niet mee. ‘Altijd gebaseerd op angst,’ bedacht ik nog. Daarom eerst maar eens verder gekeken binnen de aanvullende verzekering en wat ik daaruit kon laten vallen. Al snel bleek dat ik daarin geen vrije keuze had qua onderwerp. Ik kon kiezen uit maar liefst 4 aanvullende pakketten, ieder met een andere naam en allen voorzien van verzekering voor kraamzorg.
Omdat verzekeraars net zo veranderlijk zijn als het weer, keek ik voor de zekerheid even op hun website om te bepalen of die pakketten van 2013 ook voor 2014 geboden zouden worden. ‘Koffie?’ vroeg mijn echtgenoot vriendelijk. Enigszins verstoord keek ik op uit de puzzel waar ik nu al enkele uren in verdiept zat. ‘Ik snap er geen bal meer van,’ mompelde ik, en ‘ja, geef mij maar een bakkie. Dat begrijp ik tenminste.’ De website bleek eerst niet te benaderen, maar na enige pogingen lukte het. Nu nog op zoek naar de aanvullende pakketten. Het bleek dat mijn intuïtie me niet in de steek had gelaten: de aanvullende pakketten op de website hadden niet alleen een andere naam, maar ook een heel andere inhoud gekregen. Op de kraamzorg na dan, die zat nog in elk pakket. Een tweede zucht ontsnapte aan mijn lippen. ‘Lukt het?’ trapte echtgenoot vriendelijk een open deur in, terwijl hij de kop koffie neerzette. ‘Nee, volgens mij moet je hogere wiskunde gestudeerd hebben om hier uit te komen,’ antwoordde ik verongelijkt. ‘Kijk eens op zo’n vergelijkingssite,’ tipte hij. ‘Goed idee!’ veerde ik blij op. Snel de bewuste website opgezocht en de naam van mijn verzekeraar opgezocht. Tevergeefs, die stond er niet bij. De maatschappij had geen toestemming gegeven gebruik te maken van hun gegevens. ‘Lekker betrouwbaar,’ ontsnapte een derde zucht mijn lippen. Ik besloot de hele mieterse boel weer op te ruimen en van mijn vrije tijd te gaan genieten.
Toch bleef het in mijn achterhoofd knagen: die verzekering van mij deugt niet. In vergelijking met die van mijn gezinsleden is ie beslist te duur. Twee dagen later dus opnieuw de hele santekraam op de eettafel uitgespreid. Ik gaf me toch zeker zomaar niet gewonnen door al die rookgordijnen die opgetrokken werden om het een gewone burger onmogelijk te maken? Maar ook nu weer bleek mijn wiskundeknobbel zich niet verder ontwikkeld te hebben. Ondertussen was er nog een volgend vraagstuk aan de verzekeringskwestie toegevoegd: de hoogte van de eigen bijdrage. Daaropvolgend probeerde ik nog te ontleden hoe ik nu verzekerd ben tijdens buitenlandse reizen en of ik daar zelf nog iets extra’s voor moest afsluiten. Volgens verontrustende krantenberichten moest ik dat wel degelijk doen. Enfin, om een lang verhaal kort te maken: het is me uiteindelijk gelukt een ander, voordeliger pakket te vinden. Een hele bevalling. Daarom misschien wel gelukkig dat kraamzorg nog steeds in dit pakket is inbegrepen. En nu maar hopen dat ik er niets van nodig zal hebben, want het blijft een gok; gezondheid is niet te koop. Ik wacht maar af wat 2014 me zal brengen op dit gebied en weiger me aan de loterij van noodscenario’s en onmogelijke keuzes over te leveren. Dat laatste doe ik over een poosje wel weer als de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden. Westlands burgervader heeft nu al in zijn nieuwjaarstoespraak de wens uitgesproken dat de politieke partijen ‘op de bal spelen en niet op de man’. Tja… dan zal ‘de man’ zich daar ook naar moeten gedragen en geen aanleiding moeten geven. Om dat te begrijpen hebben de Westlandse burgers gelukkig geen hogere wiskunde nodig! We houden het nauwlettend in de gaten…