maandag 29 november 2010

Het engeltje

Als kerstliefhebber is, zolang als ik me al kan herinneren, de zesde december voor mij een geweldige dag. Het was in mijn jeugd de eerste dag waarop Kerstmis haar schaduw vooruit mocht werpen. Tot aan die zesde december stond alles in het teken van de Sinterklaas. Geen winkelier die het in zijn hoofd haalde in de Sinterklaastijd al kerstartikelen te verkopen of zijn etalage al met kerst spulletjes op te fleuren. Dat deed je niet. De sint kreeg in die tijd alle eer die hem toekwam. Alle verkopen waren op zijn verjaarsfeest gericht, kerst kwam pas daarna aan de beurt.
Het fraaiste voorbeeld daarvan was de speelgoedwinkel van Spannenburg in de Naaldwijkse Molenstraat. Tot vijf december werd de etalage van Spannenburg met recht de schatkamer van Sint Nicolaas genoemd. Vele tientallen kinderneusjes per dag werden tegen de etalageruit gedrukt om al dat prachtigs wat daar uitgestald lag goed te bekijken. Het was voor ons kinderen een unieke ervaring. Zoiets zag je verder eigenlijk alleen maar in de winkel warenhuizen van grote stad, waar je ouders je zo af en toe met de WSM bus mee naar toe namen om nieuwe kleren te kopen.
Nadat de winkel aan het einde van de middag vlak voor aanvang van ‘het heerlijk avondje’ was gesloten, werd de Sinterklaas-etalage door de familie Spannenburg met vereende krachten ontruimd en volgestouwd met kerstartikelen, vooral spiegelende kerstballen en ander glinsterend spul. Voor de meeste kinderen was deze verandering op de zesde december een teleurstelling. En waar is waar, de kerstetalage moest het qua schoonheid duidelijk afleggen tegen die van de Sint. Spannenburg was er duidelijk op uit zoveel mogelijk te laten zien wat er voor in de kerstboom allemaal bij hem te koop was en niet om de mooiste kerstetalage van Naaldwijk te hebben.
Welk jaar het was weet ik niet meer zo precies, maar het moet ergens midden zestiger jaren zijn geweest op zo,n magische zesde december. Ik rende die middag uit school, de oude, statige Christelijke Rehobothschool in de Naaldwijkse Rembrandstraat, met als doel de winkel, of liever de etalage, van Spannenburg. Brandend van nieuwsgierigheid om te kijken of ze er weer in waren geslaagd Sint en Kerst naadloos in elkaar te laten overlopen. En ja hoor. Al vanaf de stoep voor Bakker de visboer zag ik dat alle speelgoed weer was ingewisseld voor glimmende en glinsterende kerstspullen. Het was druk voor de uitstalramen, Spannenburgs toko was populair bij groot en klein in de decembermaand, maar ik wrong me, klein als ik was, naar voren om te genieten van al dat moois.
Want, mooi waren de kerstballen en klokjes bij Spannenburg. Ik vermoed dat we hier nog met ouderwets handgeblazen materialen van doen hadden. Niets geen liefdeloos, fabrieksmatig gefabriceerde massaproduct. Opeens viel mijn oog op een kerstengeltje. Wat een mooi exemplaar! Het was zilver van kleur en een beetje groter dan de rest van de uitgestalde artikelen zo leek het wel. In haar rechterhand (was het een haar? Ja, kerstengeltjes zijn voor mij altijd vrouwelijk) hield ze een klein trompetje, ook van zilver waarop ze blies. Tenminste dat suggereerden haar bolle wangetjes. Ademloos bekeek ik dat fraaie schepseltje en slechts één gedacht kwam bij mij naar boven: die moet in onze kerstboom.
Helaas... Hoe ik ook zeurde, mijn vader en moeder waren niet te vermurwen. ‘De kerstboom is al vol genoeg,’ bromde mijn moeder. ‘Pas als er iets stuk gaat, kijken we voor iets anders. Tot het zover is, geef ik geen er gulden aan uit. Het geld groeit me niet op mijn rug. Dagenlang speelde ik met de gedachte ‘per ongeluk’ tegen een van die stomme kerstballen uit onze boom aan te lopen zodat ie vervangen moest worden. En dan zou, wie weet, mijn engeltje wel een kans maken. Maar na lang wikken en wegen kwam ik tot de conclusie dat ze, terecht, wel eens zouden kunnen denken dat ik dat opzettelijk zou hebben gedaan. Nou, dan kon ik zeker weten mijn engeltje wel op mijn buik schrijven.
Een week voor kerst kwam ome Wim op bezoek . Hij kwam vertellen dat hij in het voorjaar van het nieuwe jaar ging verhuizen en riep daarbij alvast de hulp van mijn vader in. Met luide stem en brede armgebaren vertelde hij over het dijkhuisje waar hij ging wonen en dat er wel een bunder land omheen lag. ‘Een bunder’, dacht ik, ‘wat is nou weer een bunder’. Ik kreeg echter niet de gelegenheid die vraag te stellen. ‘Je gelooft het of niet, Jo, maar d’r zit een stal bij met plek voor drie paarden, brulde oom Wim, ‘ja, niet van die gewone paarden maar van die zeeuwse dikbillen’. Bij het uitspreken van die woorden strekte hij zijn armen breeduit waarbij zijn linkerhand, baff, stevig in aanraking kwam met onze kerstboom. Niet één maar twee kerstballen overleefden die onverwachte aanval niet. Oom Wim viel meteen stil. Je zag hem denken ‘oei dat kost centjes’, iets dat gezien Oom Wims bijna legendarische gierigheid goed was te begrijpen. Pas toen mijn moeder met veger en blik de scherven kwam opvegen kwam hij weer bij zijn positieven. Hij pakte aarzelend zijn portemonnaie, dik als altijd en haalde er een gulden uit. Zo’n echte zilveren gulden. Glanzend opgepoetst. Het gerucht ging namelijk dat oom Wim avonden lang zijn geld zat op te poetsen en hij legde die als in slow motion op de salontafel. ‘Voor de schade,’ mompelde hij erbij. ‘Ach Wim, da’s toch niet nodig,’ hoorde ik mijn moeder zeggen. Nou, daar was ik het geheel mee oneens. Betalen moest ie en veel ook! Was ie nou helemaal, om onze kerstballen te slopen? Nou zaten we met een gat van hier tot gunder in de boom dat opgevuld moest worden en dat zou dan wel eens door een prachtig mooi engeltje uit de winkel van Spannenburg kunnen worden. Ik had die middag nog gekeken en hoewel de etalage al veel lege plekken begon te vertonen, “mijn “ engeltjes was nog altijd te koop.
De volgende dag ging ik met mijn vader naar de winkel. Ik glom van opwinding. We zouden het engeltje gaan kopen, daar was ik van overtuigd. Toen we in de Molenstraat arriveerden liet ik voor we de winkel betraden eerst het engeltje in de etalage aan mijn vader zien. Ja, vond ook hij, erg mooi. ‘Piet, kost dat ding?’Mijn vader was wel erg oneerbiedig toen hij Spannenburg naar de prijs van mijn engeltje vroeg. ‘Dat is een heel bijzondere Jo’, antwoordde de winkelier, ; een prachtding, Duits makelei, ja dat kennen die Duitsers wel. Is wel een beetje duurder dan de rest, maar is het wel meer dan waard. Een goeie keuze, zeven en een halve gulden.’ Hij maakte aanstalten het glimmende voorwerp uit de etalage te pakken. ‘Ho,ho, Piet, laat maar. Dat vind ik veels te veel, doe die twee ballen daarnaast maar.’ Piet Spannenburg knikte, pakte de ballen die vader had aangewezen en liep naar de kassa. ‘Krijg ik een daalder van je Jo. die zijn vijfenzeventig cent per stuk.’ Tranen schoten in mijn ogen, nooit nee nooit zou dat mooie engeltje bij ons in de kerstboom hangen..
Münster, Duitsland, midden december vorig jaar. Met mijn vrouw bezocht ik de kerstmarkt van deze mooie middeleeuwse stad in Nordrheinwestfalen. Honderden kerststalletjes. Münster kent wel vijf drukbezochte kerstmarkten binnen haar Altstad. Honderden, duizenden kerstartikelen, glühwein, kuchen, gezelligheid. De straten zijn versierd met kilometers lichtslingers, orkestjes spelen kersliedjes. Goede doelen doen goede zaken, het publiek geeft met gulle hand. We schuifelen met de mensenmassa mee, genieten van geuren, kleuren, geluiden. Kerst werpt hier zijn schaduw wel heel nadrukkelijk vooruit. Bij een standje eet ik boerenkool met worst. Het smaakt heerlijk. Altijd gedacht dat dit een gerecht was dat alleen in Nederland werd gegeten. Nederlanders lijken toch veel meer op Duitsers en andersom dan we wel denken. Ik kan er niet mee zitten. Prima volk. Dan ineens, aan de overkant zie ik iets glimmen. Snel eet ik mijn kartonnen bordje leeg en met het laatste stukje van mijn rookworst spoed ik me naar het stalletje waar ik dat glimmende artikel zag liggen. Mijn hart maakt een sprongetje. Daar ligt ze, mijn engeltje! Al zal het inmiddels wel haar kleindochter zijn maar de gelijkenis is treffend. Het klinkt misschien gek maar ik voel tranen van ontroering in mijn ogen opkomen. Daar ligt niet alleen een engeltje dat honderd procent lijkt op een engeltje uit mijn jeugd. Nee, daar ligt eigenlijk mijn jeugd. Mijn gelukkige jeugd. Herinneringen wellen op, mooie herinneringen. Aan mijn overleden vader en moeder.
Dan klinkt de stem van mijn vrouw. Ze is naast me komen staan en kijkt ook naar de spulletjes in het kerststalletje. Ze wijst naar “mijn” engeltje. ‘Kijk nou, dat is een mooie. Die wil ik hebben. Ik ben al jaren op zoek naar zo’n exemplaar maar in Nederland ben ik er nog nooit zo een tegengekomen.’

Zijn eerste kerstfeest

Kerst.
Glitter, glamour, overdaad. Maar, dat hoeft niet. Dat weet u natuurlijk ook wel. Een van mijn dierbaarste kerstherinneringen is aan de eerste kerstviering van mijn zoon op de basisschool. Een eenvoudige, heel gewone kerstviering.
Wekenlang zijn de kinderen in de weer. Ze knippen en plakken dat het een lieve lust is en niets lijkt de juffen te dol om de klas om te toveren met sfeervolle frutseltjes, tekeningen en plakwerkjes. De kerstboom staat in de hoek. Daar is gedurende de weken voor kerst geen plek voor stoute kindjes.
Dan, op de laatste ochtend voordat de kerstvakantie begint, is er de kerstviering. Voor de allerkleinsten is deze niet in de kerk maar apart, gewoon op school. In de ruimte die normaal gesproken wordt gebruikt om over te blijven.
De ouders zitten opeengepakt in een kring. Ze praten zachtjes met elkaar. Het lijkt wel alsof ze denken dat hard praten verboden is. Dat de serene sfeer voor het begin van de viering erdoor wordt verstoord. De gordijnen zijn dicht, het is donker in de overblijfruimte. Vanuit de gang klinken geluiden door.
Daar komen onze kleutertjes, de sterren van deze ochtend. In een lange rij, allemaal in hun mooiste kleren. Trots kijk ik naar mijn zoontje. Hij ziet er snoezig uit in zijn bordeaux rode overhemd met zwart strikje. In zijn handjes houdt hij een door hemzelf uitgeprikte kartonnen ster. Ik zie in het voorbijlopen dat hij ongelofelijk zijn best heeft gedaan om er een vrolijk gekleurd geheel van te maken. In het midden zit een brandend waxinelichtje geplakt. Zijn ogen glimmen in het licht van het vlammetje. Hij is zo geconcentreerd op wat hij in zijn handen heeft, dat hij vergeet het liedje mee te zingen dat de kleuters bij binnenkomst zingen. Hij is niet de enige, maar gelukkig zingen de juffen zelf ook mee. “Komt allen tesamen”.
De kinderen gaan ook in een kring zitten, binnen in de kring van de ouders. De waxinelichtjes worden naast elkaar op een tafeltje gezet. Voor het programma verder gaat, mogen ze eerst even naar de pappa’s en mamma’s zwaaien. Dat geeft even een hoop herrie maar daarna wordt het weer stil.
Eén van de juffen heet iedereen hartelijk welkom en vertelt over het feest dat we vieren. Het feest van de geboorte van een klein kindje. De kleuters luisteren ademloos, ook mijn zoon, al kan hij het niet laten even naar mij te zwaaien als ik naar hem kijk. Dan worden er wat eenvoudige muziekinstrumenten uitgedeeld en vol overgave wordt er mee getrommeld met “midden in de winternacht”. Eén van de kleuters zingt er vals bovenuit, nee niet die van mij. Die is helemaal in de ban van zijn rol als lid van de omvangrijke ritmesectie. Hij schudt met de kalebassen alsof zijn leventje ervan af hangt.
Dan vertelt de juf weer verder. Over het kindje dat werd geboren in een stal en over de os en de ezel die nieuwsgierig kwamen kijken naar dat kleine baby’tje. Dan zingen alle aanwezigen groot en klein “Stille nacht, heilige nacht”. De viering is bijna afgelopen, de spanningsboog van de kleintjes is nog niet zo groot. Het hoofd van de school komt naar voren en bedankt iedereen, groot en klein voor hun aanwezigheid. Hij vraagt de kinderen om heel eerbiedig de handjes te vouwen en de oogjes dicht te doen omdat ze de Heer gaan danken voor de fijne kerstviering. Als op commando vouwen de kleine handjes zich en worden de oogjes samengeknepen.
Bij de uitgang krijgen de kleuters een plastic zakje met een paar mandarijntjes, waarna de kerstwerkjes worden opgehaald in de eigen klas. Een uurtje later staat er een uitgeprikt vrolijk gekleurde ster met een waxine lichtje erop vastgeplakt te branden, thuis op de vensterbank. Mijn zoon zit ernaast ernaar te kijken. Zijn hoofdje steunt op zijn handjes. ‘Mooi hè pappa, kerstfeest is leuk hè…
Ik geniet.

Cent Wageveld

Natte Kerst

Westland winter 1977. Tegenwoordig zijn er nog maar een paar over. Van die smalle paadjes waar je alleen per fiets of te voet overheen kunt wat je een flinke omweg bespaard. Wij woonden langs een van die smalle paadjes. “Een man, ene “Arie”, was een van de vele vaste passanten die iedere dag gebruik maakte van ons paadje. Het was een opvallend persoon. Groot en dik. Zo dik dat je zijn fietsje bijna niet zag als hij erop zat. Ook Arie’s hoofd was een bezienswaardigheid. Het had een omvang die ik zelden of nooit meer heb gezien. Ongelofelijk, wat een raap. Daarbij had hij ook nog een enorme neus die wel plompverloren op die enorme harses leek te zijn geplakt. Die gok was op zich het bekijken al meer dan waard. Die had veel weg van een rooddooraderde aardappel. Mijn vader wist wel waar Arie die neus aan te danken had. ‘Hij lust graag een borreltje’. Bij ons thuis noemden we hem “de Kerstman”. Het hoe en waarom weet ik niet meer zo precies maar ik vermoed dat dit kwam vanwege zijn omvang, zijn kleine witte baardje en de roodbruine jas die hij bijna jaarrond droeg.
Zijn zoon tuinde aan het eind van ons paadje en Arie, die zelf al van zijn oude dag genoot bracht iedere dag koffie naar de tuin. In een tas aan zijn stuur hing een ouwe versleten tas waarin een thermosfles, een koektrommel en een platvinkie met sterke drank zat. Hoe ik dat zo precies weet?
Het was een dag vlak voor kerst. Ik had al vrij van school en zat in onze warme huiskamer een boek te
lezen. Af en toe keek ik naar buiten, hopelijk zou het gaan sneeuwen. Een witte kerst... Romantisch. Daar naderde Arie. Aan zijn stuur zijn ouwe versleten tasje. Zonder al te veel belangstelling volgde ik de oude man daar buiten op zijn zo goed als onzichtbare fietsje. Opeens hoorde ik het knetteren van een brommer en tot mijn niet geringe verbazing zag ik Arie, die kennelijk geschrokken was van die opeens voor hem opduikende brommer, rechtstreeks op de sloot aansturen naast het paadje. Met een enorme plons belandde hij in het water. Een ogenblik was ik sprakeloos, toen stond ik snel op, rende naar de keuken en riep: ‘Mamma, de Kerstman ligt in de sloot.’
Een ogenblik later rende ik samen met mijn moeder naar buiten. Arie was onder het uitstoten van de meest godslasterlijke taal al weer uit de sloot geklommen. Nooit meer een Kerstman zo horen vloeken. Mijn vader was op al dat lawaai af gekomen en hij was bezig de fiets van Arie op het droge te trekken. Aan het stuur bungelde nog het ouwe tasje. Met een enorme zwaai trok vader de fiets op waarbij echter een klein flesje uit de tas in de sloot viel. ‘Me platvink,’ riep Arie en plonsde onvervaard weer terug in het koude wateren viste met een onverwacht snelle beweging het kleine flesje uit de sloot voordat het ook maar de kans kreeg te zinken.

De natte Kerstman werd door moeder meegenomen naar het achterhuis waar ze hem een paar warme doeken aanbood waarmee hij zich droog en warm kon wrijven. Moeder bood hem een warm kopje koffie aan maar dat sloeg hij af. Triomfantelijk hield hij zojuist door hemzelf geredde flesje omhoog. ‘Bedankt, maar ik heb me platvinkie om het warm te krijgen mevrouw,’ baste hij naar mijn moeder. Binnen een mum van tijd had hij het hele flesje leeg. ‘Zo, nat van binnen bevalt me beter dan nat van buiten,’ sprak hij olijk. Hij nam het aanbod van vader hem even met onze pick-up naar huis te brengen maar al te graag aan. ‘Me zoon moet het nog maar even zonder koffie stellen.’ Ik keek ze na. Vader had de fiets achterin de auto gelegd en ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de kerstman wat waggelend naar de auto liep.

zondag 28 november 2010

Ondergedoken in 's-Gravenzande

In de voetsporen van een dwangarbeider


Westland – We schrijven 2008. René J. Versluis ontruimt zijn ouderlijke woning. Op de zolder vindt hij een boekje en wat correspondentie die zijn vader toebehoorden. Uniek materiaal, zo blijkt al snel. Een tot dan toe zo goed als onbesproken gebleven deel van zijn vaders leven wordt erdoor onthuld. Het zorgvuldig in pakpapier bewaarde boekje blijkt een compleet dagboek te zijn waarin Versluis senior minutieus verhaalt over de tijd die hij in Duitsland heeft doorgebracht als dwangarbeider, nadat hij tijdens een razzia te Rotterdam in november 1944 was opgepakt. Maar ook over wat er gebeurde, nadat hij daar ontsnapt was en over zijn periode als onderduiker in ’s-Gravenzande.

Gegrepen
René Versluis, toch al bovenmatig geïnteresseerd in geschiedenis, is meteen gegrepen door wat zijn vader in een priegelig handschrift heeft opgeschreven en realiseert zich direct hier een uniek stukje geschiedenis in handen te hebben waar relatief weinig over bekend is. Hij gaat er mee aan de slag. Verzamelt informatie, duikt in archieven, ontcijfert met engelengeduld het handschrift van zijn vader. Ook maakt hij een gedegen studie over voor hem - en dus ook voor veel van zijn toekomstige lezers - vreemde afkortingen en Duitse woorden die met regelmaat opduiken in zijn vaders dagboek. Bijna drie jaar later is er dan het 100 pagina’s dikke boekje “In de voetsporen van een dwangarbeider”.

Stationschef
John Versluis, Rotterdammer, is tijdens de mobilisatie gelegerd in het Fort aan den Hoek van Holland waar hij geschutscommandant is. Gedurende die tijd, tijdens een cursus in het stationsgebouw van de WSM aan de Monsterscheweg in het naburige ’s-Gravenzande, leert hij Willy den Ouden kennen, dochter van de plaatselijke stationschef. Hij valt als een blok voor de jonge Westlandse. Gelukkig is dat wederzijds en ze krijgen verkering. Het wordt oorlog en Versluis keert terug naar Rotterdam om zijn boterham te gaan verdienen als ingenieur bij het bedrijf Croon & Co.. In 1943 verlooft hij zich met mejuffrouw Den Ouden. Ondanks de bezetting verloopt het leven eigenlijk vrij normaal.

Arbeitseinsatz
Tot aan die fatale 11de november 1944, wanneer hij zich moet melden voor de Arbeitseinsatz, het uitvoeren van dwangarbeid in Duitsland. Na zijn deportatie komt Versluis terecht in een hele ander wereld. De wereld van oorlog, dwang, kou, tekorten, ziekten, dood en ellende. Alles wordt nauwkeurig beschreven. De originele afdrukken uit het dagboekje van vader Versluis, en wat brieven en kaarten zijn te vinden op de linkerpagina’s. Daarnaast op de rechter bladzijden staan dezelfde teksten in leesbaarder schrift plus, waar nodig, voorzien van uitleg door auteur en zoon René.

Fragment
Een fragment uit het dagboek van John Versluis: 29 januari 1944. Op rangeerterrein Oppum verschrikkelijk bommentapijt meegemaakt. (...) Vrouw in armen met hartaanval. Dorp en terrein, wagons, locomotieven enz. totaal in gruis. Tientallen dooie koeien met vroegtijdige kalveren. Geholpen aan beschadigd huisje. 1 levende vrouw en 1 dode man eruit gehaald, (…) onze ploeg: 1 vermiste, 2 doden, 1 zwaargewonde en 1 lichtgew.. (...) Koolsoep.

Onderduiken in ‘s-Gravenzande
Op 2 maart 1945 weet Versluis te ontsnappen en samen met een lotgenoot begint hij aan de tocht richting Nederland die ondermeer via Winterswijk en Haastrecht loopt en eindigt in Rotterdam. Op 13 maart na de nodige ontberingen sluit hij, teruggekeerd in zijn geboortestad, eindelijk zijn geliefde Willy weer in de armen. Maar in Rotterdam blijven is veel te gevaarlijk. Daar worden nog steeds razzia’s gehouden.

Er wordt besloten dat onderduiken in het stationsgebouw aan de Monsterseweg in ’s-Gravenzande veel veiliger is. Met een aandoenlijk amateuristische vervalsing van een persoonsbewijs weet John Versluis het sperrgebied waarin “Het Breeje Durp” in zijn geheel ligt, binnen te geraken. Gedurende de laatste oorlogsmaanden zal de zolder van het stationsgebouw zijn verblijfplaats worden. Die vervalsing van het persoonsbewijs is mogelijk gemaakt dankzij het ondergrondse Westlandse verzet, dat zelfs tot binnen de muren van het Gemeentehuis is geïnfiltreerd.

Emotioneel
Onlangs bezocht auteur René Versluis het voormalige stationsgebouw dat voor veel jongere Westlanders beter bekend staat als het gebouw waar tot voor enige jaren De Zaadcentrale, de groentenzadenhandel van Jan Minnaar gevestigd was. René: ‘De huidige bewoners hadden er geen weet van dat er ooit onderduikers een veilige schuilplaats hadden gevonden in hun woning. Ja, dat ze wonen in het voormalige WSM stationsgebouw en dat er een zaadhandel in gevestigd was dat wisten ze wel. Maar dat er boven op de zolder onderduikers gewoond hadden, was helemaal nieuw voor hen. Een stukje toegevoegde waarde. Dat er ooit iemand bescherming tegen de boze buitenwereld had gevonden, juist in hun huidige woonhuis. Te gek eigenlijk. Ik heb een kijkje genomen op die zolder, best wel emotioneel ja.’

50.000 exemplaren
Ambitie om verder te gaan met het schrijven heeft René Versluis niet. ‘Ik ben jurist van professie en schrijf dus wel eens wat, maar dat is van een heel andere orde. Dit boekje is er gekomen omdat ik dit onbekend gebleven oorlogsleed, over de ontberingen, de hel, waarin tienduizenden dwangarbeiders toen moesten leven meer bekendheid wilde geven. Mijn vaders geschiedenis staat daarin symbool voor wat hen allemaal is overkomen. Mijn ideaal is er 50.000 exemplaren van uit te geven. Voor iedere dwangarbeider één. Zo krijgt dit onderwerp de aandacht die het uiteindelijk verdient want veel dwangarbeiders hebben er na thuiskomst niet of nauwelijks over gesproken ’

Informatie
“In de voetsporen van een dwangarbeider” is te bestellen door € 17.00 over te maken op rekeningnummer 754457052 t.n.v. R.J. Versluis te Alphen aan den Rijn onder vermelding ‘boek’. Vermeld daarbij s.v.p. uw adresgegevens. Meerdere exemplaren tegelijk kunt u direct bestellen via de uitgever info@dwangarbeider.nl of via www.selexyz.nl. Het boek is ook te koop in Selexyz Boekhandels. (Tekstbureau Westland - Cent Wageveld)