vrijdag 12 juli 2013

Bij de lange dam

Het was een van de laatste mooie najaarsnamiddagen van het vorig jaar. Een zaterdagmiddag. Mijn man was een stuk gaan hardlopen en ik had wat gewandeld. In afwachting van zijn terugkomst ging ik op het wankele bankje zitten dat tegen een snackbar stond aangeplakt. Heerlijk met mijn gezicht in het nog steeds milde najaarszonnetje. Dat zonnetje zonk steeds dieper en dieper weg. Nog even en ze zou helemaal verdwenen zijn achter de stoere industriële installaties op de Maasvlakte. Met toegeknepen ogen tuurde ik de lange dam af. Kwam mijn lief er al aan? Er kwam een vrouw naast me zitten op het smalle bankje, dat niet breder was dan twee plankjes. Een al wat oudere vrouw. In haar hand had ze zo’n geweldige puntzak Ras-patat. Met een flinke klodder mayonaise. Precies zo een als die ik mezelf en mijn man had beloofd zodra hij zijn looprondje had afgerond. Het smaakte haar zo te zien goed. De hand waarmee ze de frietjes uit de zak pakte glom van het vet. ‘Daar kan ik nou zo van genieten hè.’ Omdat ik de enige was op het bankje, waren die woorden kennelijk aan mij gericht. Ik knikte en glimlachte. Maar tegelijk vroeg ik me af wat ze eigenlijk bedoelde. Het uitzicht? De zon? Het Ras-patatje? Het antwoord kwam snel. ‘Zo’n patatje aan het einde van de middag, heerlijk. Vroeger al, toen de jongens nog klein waren, ja ik heb er drie. Zijn volwassen mannen inmiddels.’
Haar vingers tastten de bodem af van de bijna lege puntzak . Helemaal onderin vond ze nog een kruimeltje. Ze verfrommelde de lege zak en legde die tussen ons in op het bankje. Een brutale vogel hipte teleurgesteld weg. O, wat had die graag met zijn scherpe snavel nog even gecheckt of er nog wat lekkers in was achtergebleven. Met haar tong likte de vrouw haar lippen schoon, keek me aan en vervolgde: ‘Ja, dat was wat vroeger. Zes dagen in de week buffelen in de tuin, mevrouw. Samen met mijn man. Zeker ‘s zomers maakte we lange dagen. Vergis je niet. Opstaan voor dag en douw. Voor de jongens zorgen, ontbijten, het huis aan kant en dan hup de tuin in. Naar mijn man. Ook een handje uitsteken. We teelden van alles, het was hard werken, zuinig leven. Vallen en opstaan. Als u zelf uit het Westland komt, weet u er waarschijnlijk alles van. Vakantie? Kenden we niet. In de zomervakantie een daggie met de jongens naar Rotterdam, naar de diergaarde. Dat was hét hoogtepunt. En zo nu en dan, als het werk in de tuin het toeliet, een middaggie naar het strand. Soms naar ’s-Gravenzande maar meestal naar De Hoek, hier naar de lange dam. Meer zat er niet in. Gingen we op de fiets vanuit het Westland hier naar toe. Was wel wat verder rijden dan naar ’s-Gravenzande, maar we vonden het hier nou eenmaal veel leuker. Niet in het minst vanwege al die bootjes die hier de Waterweg in en uit varen. Scheppies en emmertjes de hele rataplan ging dan mee. De jongens konden zwemmen in een van die ondiepten hier.’ Met haar hoofd wees ze naar schuin voor ons, naar een piepklein strandje aan vier zijden afgebakend door basaltkeien. ‘De Hoekenezen noemden dat gebiedje hier “De Driehoek”. Kwam erg veel lokaal volk, gezellig was dat hoor. Mijn jongens hebben hier leren zwemmen. Gingen niet naar zwemles, dat had je niet. Ben je gek, veuls te duur, dat was voor de rijken uit het dorp. Goh, ik zie ze nog poedelen. Johan, de jongste, was het eerst zover dat ie kon zwemmen. Zo trots als een aap met zeven staarten. Was ie voor het eerst eens ergens sneller en beter in dan zijn broers. Mijn man en ik zaten dan lekker in het zonnetje hier op de keien of tegen die bunker an. Thermosfles koffie mee. Heerlijk, kwamen we echt tot rust. En dan aan het einde van de middag aten we altijd een patatje. Meestal hier, bij deze tent. Aan het begin van de lange dam. Maar soms was het er zo druk dat we besloten een patatje te gaan eten een stukkie verderop, in wat we noemden ‘de ouwe Hoek’. Daar had je een paar tenten vlak bij elkaar. Zo’n middag was een waar feest. Zowel voor mijn man als voor mij en voor mijn jongens.’
Ze valt stil. Wriemelt wat met haar handen, knikt en kijkt wat voor zich uit. Dan vervolgt ze. ‘Tsja, ’t was een mooie tijd. Alles is anders nu. Mijn man is een paar jaar terug overleden. De jongens zijn uitgevlogen. Hebben hun eigen gezin en zo hun besognes. Niets is meer zoals het was. Maar, één, twee keer in de maand, als het een beetje goed weer is, dan tuf ik op mijn scootertje naar De Hoek. En dan gun ik mezelf een patatje. Hier, bij de lange dam. Daar kan ik zo van genieten hè…’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten