vrijdag 19 juli 2013

Nieuwe haring

Mijn man en ik staan nou niet direct bekend als “kouwelijers” (hoewel ik wat betreft mijn echtgenoot daar wel eens twijfels over heb). Toch was het met de zomerse temperaturen van het afgelopen weekend pas voor het eerst dit jaar dat we in ons vrije weekend de fiets pakten om een tochtje door het Westland te maken. Recreatief een stukkie fietsen moet wel leuk blijven en geen plicht nietwaar? Het ging richting Hoek van Holland deze keer, want daar was een braderie en het idee van een nieuw harinkie happen, lokte mijn smaakpapillen richting kust. Tijdens zo’n braderie is dat altijd wel verkrijgbaar.
De braderie was op z’n zachtst gezegd matig. Minder kramen dan anders en wie door de kramen heen keek, zag daarachter een triest beeld van gesloten winkels die de crisis niet hebben overleefd. Een akelig beeld van een spookwinkelcentrum dat door weinig publiek werd bezocht, drong zich aan mij op. Misschien lag de rest van Hoek van Holland op het strand, dat zou kunnen. Het centrum van de braderie was echter niet het middelpunt van zomerse gezelligheid. We konden alles rustig bekijken en stopten hier en daar om wat lekkernijen aan te schaffen. Totdat ik aan het eind van de straat, op het plein, de viskraam ontdekte. Nu ben ik dol op vis, maar ik wil ze nooit volledig op mijn bordje zien. De kop moet er wel af zijn, zal ik maar zeggen en het liefst de staart ook. Dat bij zo’n harinkie de staart er nog aanzit, neem ik maar voor lief. Dat is alleen maar gemakkelijk als je ‘m boven je mond moet vasthouden, het hoofd achterover, om de vis naar binnen te laten glijden en er een flinke hap van te nemen. Dat schijnt een typisch Hollandse gewoonte te zijn. Zónder uitjes voor mij graag, want die dreigen tijdens deze handeling altijd van de vis af te glijden richting allerlei kieren en gaten in de zomerkleding. ‘Je gebbetje’ noemde iemand ooit de gleuf tussen mijn borsten. ‘D’r valt wat in je gebbetje.’ Ik had nog nooit van een gebbetje gehoord, maar het was me duidelijk wat ermee werd bedoeld. In ieder geval niet wat men in Amsterdam onder een ‘gebbetje’ verstaat, want daar betekent het een geintje. Enfin, stukjes ui in mijn gebbetje zijn niet gewenst en da’s geen geintje. Het hoort er niet thuis en verspreidt een doordringende lucht, waar zowel ik als mijn omgeving niet blij van worden, dus zónder uitjes graag. Dat was geen probleem. Manlief stond het tegen de wind in wantrouwend op een afstand te bekijken. Het stevige zeebriesje dat over het pleintje woei was nadrukkelijk zijn bondgenoot. Hij houdt beslist niet van vis en wordt al akelig van de geur. Na betaling van 1,50 euro kreeg ik het visje op een kartonnetje aangereikt en met het water in de mond pakte ik deze bij de staart. Hoofd achterover, vis boven de mond en happen maar. Ik kan u zeggen dat dat niet meeviel. Die staart was superglad. Terwijl de vis boven mijn gezicht slingerde, had ik de grootste moeite om het ding niet uit mijn vingers te laten glippen. Bijna raakte de in de wind wiebelende vette substantie mijn zonnebril en reken maar dat je die daarna niet meer schoon krijgt met een vezelpoetsdoekje. Voorzichtigheid was dus geboden. Bovendien stond een groepje Aziatische toeristen vol belangstelling mijn handelingen te volgen en ik wilde geen flater slaan bij deze typisch Hollandse handeling. Van ontspannen een happie eten is geen sprake meer als je tot toeristische attractie wordt getorpedeerd, maar ik hield me groot. In een ooghoek zag ik ineens iets roods in het boven mijn hoofd slingerende object. Bloed! Mijn eetlust smolt als sneeuw voor de zon. Een rauwe vis eten voor publiek gaat nog net, maar dan zonder kop, zonder uitjes en zonder bloed graag. Misschien ben ik een beetje lastig, maar een mens heeft zo z’n grenzen. Toch vermande ik mezelf en hapte ik de vis weg, mezelf toesprekend dat ik niet kinderachtig moest zijn. Toen ik het kartonnetje in de vuilniszak van de visboer weggooide, zocht ik een servetje. Dat was er niet. ‘Zeker ook weg bezuinigd,’ mompelde ik. Met mijn vette vingers wilde ik mijn tas niet vies maken op zoek naar een zakdoekje. Maar gelukkig stond daar mijn redder in nood: manlief die altijd een schone zakdoek bij zich heeft. Hoffelijk bood hij die aan en ik veegde snel mijn vette vingers ‘schoon’. Manlief moffelde de naar vis ruikende zakdoek snel in zijn broekzak met de belofte dat ‘dat stinkende ding’ thuis meteen in de wasmand zou belanden.
We stapten weer op onze fietsen en reden via het Staelduinse bos terug naar Naaldwijk. Een heerlijke koelte verfriste ons onder de bomen. Bomen die trouwens allerlei pluizen loslieten die vrolijk in de wind rond waaiden. Het leek wel of Vrouw Holle haar veren dekens aan het uitschudden was. Een kleine bijkomstigheid van die pluizen is, dat ze in je neus kunnen belanden en een akelige kriebel veroorzaken. En als nette Hollanders niesen wij dan in een zakdoekje. Zo ook mijn man die snel zijn zakdoek pakte en deze tegen zijn neus en mond drukte. Ik wou hem nog waarschuwen, maar het was al te laat. Met een vies gezicht staarde hij naar de zakdoek die naar dat heerlijke harinkie rook.
Ik denk dat ik de volgende keer toch maar een ijsje neem…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten