zaterdag 19 oktober 2013

Strandwandeling

Vaak ga ik op zondagochtend met een vriendin een stuk wandelen op het strand. Deze vriendin komt oorspronkelijk uit Oost Duitsland en is nog opgegroeid in de tijd van ‘vóór de val van de muur’. Aan sommige dingen kun je dat merken. Hoewel ze al lange tijd in Nederland woont met haar Nederlandse gezin, zijn niet alle cultuurverschillen weggeslepen. Ze is zeer gedisciplineerd, maar goed, dat beweert men van alle Duitsers. Ze is echter niet alleen gedisciplineerd, maar ook punctueel. Als ze één minuutje later komt dan we hebben afgesproken, maakt ze haar excuses, terwijl ik nog lang niet het gevoel heb dat een afspraak niet zou zijn nagekomen. Ook vindt ze het belangrijk dat iedereen een bijdrage levert aan de maatschappij. Zonder onderscheid van mannen en vrouwen. Nu vinden de meeste mannen en vrouwen in Nederland dat zeer waarschijnlijk ook, maar ik heb het nog nooit zo nadrukkelijk uit horen spreken. Voor mijn vriendin is het belangrijk dat een vrouw werkt en actief deelneemt in de samenleving. Ze groeide op in een cultuur waarin het gewoon was dat vrouwen fulltime werkten en kinderen naar de crèche gebracht konden worden, in een tijd dat het woord ‘kinderopvang’ voor ons nog bedoeld was voor een enkeling. Als je een studie hebt gevolgd, dan moet je die kennis ook benutten, meent zij. En dat doet ze dan ook. Met een arbeidsethos die past binnen de Westlandse mentaliteit. Een immigrante die werk heeft gemaakt van haar inburgering en zich nu al jaren als een vis in het water beweegt in onze cultuur. Een leuke vrouw, die vriendin van mij. Ze is aardig, vrolijk, slim en zeer opmerkzaam. Het is iedere week weer een feest om met haar op pad te gaan. Elke wandeling sta ik er weer versteld van wat ze allemaal ziet. Waar ik de gewoonte heb om al wandelend in mezelf te keren, roept zij me iedere keer weer bij de les. Behalve die ene keer dat ik bijna in een kuil struikelde. Toen ik foeterend refereerde naar de rare gewoonte van Duitsers om kuilen op onze stranden te graven, kon ze er smakelijk om lachen. Gelukkig heeft ze ook een goed ontwikkeld gevoel voor humor. Zoals ik al opmerkte, roept ze me regelmatig bij de les. Dan heb ik het over wat ze allemaal op het strand ziet liggen. Ongelooflijk wat zij al heeft gevonden. Haaientanden, potscherven, botten van misschien wel mammoeten, de mooiste schelpen, echt van alles. Ze weet het verschil tussen een stuk hout en een bot. Ik zie dat niet direct, maar zij wel. Een tijdje geleden zag ze een draad liggen. Ze trok eraan en onder het zand vandaan verscheen een lange vislijn met een aantaal vervaarlijke haken eraan. Verontwaardigd zei ze dat dat onveilig was voor kleine kinderen en kordaat stapte ze met het visspul naar een vuilnisemmer. Even later wees ze me op overvliegende vogels: ‘Kijk, die ene vogel heeft een streep over zijn buik en die andere niet.’ Ondertussen bewondert ze de golven en Hollandse luchten die iedere week weer anders ogen, maakt daar foto’s van en onderzoekt of ze nieuwe dingen ziet bij de zandmotor waar ze over in de krant heeft gelezen. Bekijkt bij de strandopgang de waterstanden en –temperatuur. Ze is in mijn ogen een natuurmens. Deinst nergens voor terug. Zo vond ze in het voorjaar een jonge vogel in een voortuintje in Ter Heijde. De vogel zat met een pootje verward in iets wolachtigs. ‘Ach, dat jonge beestje kan zo niet vliegen met al dat gewicht aan zijn pootje.’ Ze stapte resoluut met één been over het tuinhekje en pakte de vogel op alsof het haar dagelijks werk was. ‘Pas op,’ riep ik verschrikt, ‘straks pikt ie je.’ Mijn schrik was voor niets, ze had het diertje zodanig vast dat het daartoe geen kans kreeg. Met haar andere hand plukte ze de pluizen uit zijn pootje en ik besloot voorzichtig een handje te helpen. ‘Dat zijn de ouders die je daar hoort,’ zei ze, terwijl ze onverstoorbaar voortging met haar hulp aan het jonge vogeltje. Toen pas hoorde ik het gekras van volwassen vogels boven onze hoofden. Als zij me er niet op zou wijzen, zou ik dat niet hebben opgemerkt. Ze liet het vogeltje weer los toen het van zijn last bevrijd was en vertelde dat het een jonge kraai was. Die veroorzaakten veel overlast, meldde ze. Ook kent ze veel namen van de watervogeltjes die ze bij de zee ziet. In het najaar maken we ook wel eens een wandeling in het Staelduinse bos en wijst ze me op paddenstoelen. Ze noemt de namen en vertelt of ze wel of niet eetbaar zijn. ‘Dat wéét ze allemaal,’ denk ik dan. Hoe? Dat heeft ze van jongs af aan geleerd en ze herinnert zich dat ze eetbare paddenstoelen plukte toen ze jong was. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. En dat is het eigenlijk ook. Want waarom leerde ik op de basisschool dat alle paddenstoelen giftig waren en dat je daar beslist niet aan mocht komen? (Wat ik overigens wel uitprobeerde door ze aan te raken, maar proeven durfde ik niet). Waarom leerde ik dat de zee een gevaarlijke kwallenbak was met enge stromingen waarin je kon verdrinken? Geen idee wat me dat moest opleveren, maar gelukkig ben ik op tijd met andere ogen gaan kijken naar dit prachtige stuk natuur dat zich langs onze kust uitstrekt. Dankzij mijn bijzondere ‘natuurvriendin’ kan ik daar veel meer van genieten dan vroeger.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten