maandag 29 november 2010

Het engeltje

Als kerstliefhebber is, zolang als ik me al kan herinneren, de zesde december voor mij een geweldige dag. Het was in mijn jeugd de eerste dag waarop Kerstmis haar schaduw vooruit mocht werpen. Tot aan die zesde december stond alles in het teken van de Sinterklaas. Geen winkelier die het in zijn hoofd haalde in de Sinterklaastijd al kerstartikelen te verkopen of zijn etalage al met kerst spulletjes op te fleuren. Dat deed je niet. De sint kreeg in die tijd alle eer die hem toekwam. Alle verkopen waren op zijn verjaarsfeest gericht, kerst kwam pas daarna aan de beurt.
Het fraaiste voorbeeld daarvan was de speelgoedwinkel van Spannenburg in de Naaldwijkse Molenstraat. Tot vijf december werd de etalage van Spannenburg met recht de schatkamer van Sint Nicolaas genoemd. Vele tientallen kinderneusjes per dag werden tegen de etalageruit gedrukt om al dat prachtigs wat daar uitgestald lag goed te bekijken. Het was voor ons kinderen een unieke ervaring. Zoiets zag je verder eigenlijk alleen maar in de winkel warenhuizen van grote stad, waar je ouders je zo af en toe met de WSM bus mee naar toe namen om nieuwe kleren te kopen.
Nadat de winkel aan het einde van de middag vlak voor aanvang van ‘het heerlijk avondje’ was gesloten, werd de Sinterklaas-etalage door de familie Spannenburg met vereende krachten ontruimd en volgestouwd met kerstartikelen, vooral spiegelende kerstballen en ander glinsterend spul. Voor de meeste kinderen was deze verandering op de zesde december een teleurstelling. En waar is waar, de kerstetalage moest het qua schoonheid duidelijk afleggen tegen die van de Sint. Spannenburg was er duidelijk op uit zoveel mogelijk te laten zien wat er voor in de kerstboom allemaal bij hem te koop was en niet om de mooiste kerstetalage van Naaldwijk te hebben.
Welk jaar het was weet ik niet meer zo precies, maar het moet ergens midden zestiger jaren zijn geweest op zo,n magische zesde december. Ik rende die middag uit school, de oude, statige Christelijke Rehobothschool in de Naaldwijkse Rembrandstraat, met als doel de winkel, of liever de etalage, van Spannenburg. Brandend van nieuwsgierigheid om te kijken of ze er weer in waren geslaagd Sint en Kerst naadloos in elkaar te laten overlopen. En ja hoor. Al vanaf de stoep voor Bakker de visboer zag ik dat alle speelgoed weer was ingewisseld voor glimmende en glinsterende kerstspullen. Het was druk voor de uitstalramen, Spannenburgs toko was populair bij groot en klein in de decembermaand, maar ik wrong me, klein als ik was, naar voren om te genieten van al dat moois.
Want, mooi waren de kerstballen en klokjes bij Spannenburg. Ik vermoed dat we hier nog met ouderwets handgeblazen materialen van doen hadden. Niets geen liefdeloos, fabrieksmatig gefabriceerde massaproduct. Opeens viel mijn oog op een kerstengeltje. Wat een mooi exemplaar! Het was zilver van kleur en een beetje groter dan de rest van de uitgestalde artikelen zo leek het wel. In haar rechterhand (was het een haar? Ja, kerstengeltjes zijn voor mij altijd vrouwelijk) hield ze een klein trompetje, ook van zilver waarop ze blies. Tenminste dat suggereerden haar bolle wangetjes. Ademloos bekeek ik dat fraaie schepseltje en slechts één gedacht kwam bij mij naar boven: die moet in onze kerstboom.
Helaas... Hoe ik ook zeurde, mijn vader en moeder waren niet te vermurwen. ‘De kerstboom is al vol genoeg,’ bromde mijn moeder. ‘Pas als er iets stuk gaat, kijken we voor iets anders. Tot het zover is, geef ik geen er gulden aan uit. Het geld groeit me niet op mijn rug. Dagenlang speelde ik met de gedachte ‘per ongeluk’ tegen een van die stomme kerstballen uit onze boom aan te lopen zodat ie vervangen moest worden. En dan zou, wie weet, mijn engeltje wel een kans maken. Maar na lang wikken en wegen kwam ik tot de conclusie dat ze, terecht, wel eens zouden kunnen denken dat ik dat opzettelijk zou hebben gedaan. Nou, dan kon ik zeker weten mijn engeltje wel op mijn buik schrijven.
Een week voor kerst kwam ome Wim op bezoek . Hij kwam vertellen dat hij in het voorjaar van het nieuwe jaar ging verhuizen en riep daarbij alvast de hulp van mijn vader in. Met luide stem en brede armgebaren vertelde hij over het dijkhuisje waar hij ging wonen en dat er wel een bunder land omheen lag. ‘Een bunder’, dacht ik, ‘wat is nou weer een bunder’. Ik kreeg echter niet de gelegenheid die vraag te stellen. ‘Je gelooft het of niet, Jo, maar d’r zit een stal bij met plek voor drie paarden, brulde oom Wim, ‘ja, niet van die gewone paarden maar van die zeeuwse dikbillen’. Bij het uitspreken van die woorden strekte hij zijn armen breeduit waarbij zijn linkerhand, baff, stevig in aanraking kwam met onze kerstboom. Niet één maar twee kerstballen overleefden die onverwachte aanval niet. Oom Wim viel meteen stil. Je zag hem denken ‘oei dat kost centjes’, iets dat gezien Oom Wims bijna legendarische gierigheid goed was te begrijpen. Pas toen mijn moeder met veger en blik de scherven kwam opvegen kwam hij weer bij zijn positieven. Hij pakte aarzelend zijn portemonnaie, dik als altijd en haalde er een gulden uit. Zo’n echte zilveren gulden. Glanzend opgepoetst. Het gerucht ging namelijk dat oom Wim avonden lang zijn geld zat op te poetsen en hij legde die als in slow motion op de salontafel. ‘Voor de schade,’ mompelde hij erbij. ‘Ach Wim, da’s toch niet nodig,’ hoorde ik mijn moeder zeggen. Nou, daar was ik het geheel mee oneens. Betalen moest ie en veel ook! Was ie nou helemaal, om onze kerstballen te slopen? Nou zaten we met een gat van hier tot gunder in de boom dat opgevuld moest worden en dat zou dan wel eens door een prachtig mooi engeltje uit de winkel van Spannenburg kunnen worden. Ik had die middag nog gekeken en hoewel de etalage al veel lege plekken begon te vertonen, “mijn “ engeltjes was nog altijd te koop.
De volgende dag ging ik met mijn vader naar de winkel. Ik glom van opwinding. We zouden het engeltje gaan kopen, daar was ik van overtuigd. Toen we in de Molenstraat arriveerden liet ik voor we de winkel betraden eerst het engeltje in de etalage aan mijn vader zien. Ja, vond ook hij, erg mooi. ‘Piet, kost dat ding?’Mijn vader was wel erg oneerbiedig toen hij Spannenburg naar de prijs van mijn engeltje vroeg. ‘Dat is een heel bijzondere Jo’, antwoordde de winkelier, ; een prachtding, Duits makelei, ja dat kennen die Duitsers wel. Is wel een beetje duurder dan de rest, maar is het wel meer dan waard. Een goeie keuze, zeven en een halve gulden.’ Hij maakte aanstalten het glimmende voorwerp uit de etalage te pakken. ‘Ho,ho, Piet, laat maar. Dat vind ik veels te veel, doe die twee ballen daarnaast maar.’ Piet Spannenburg knikte, pakte de ballen die vader had aangewezen en liep naar de kassa. ‘Krijg ik een daalder van je Jo. die zijn vijfenzeventig cent per stuk.’ Tranen schoten in mijn ogen, nooit nee nooit zou dat mooie engeltje bij ons in de kerstboom hangen..
Münster, Duitsland, midden december vorig jaar. Met mijn vrouw bezocht ik de kerstmarkt van deze mooie middeleeuwse stad in Nordrheinwestfalen. Honderden kerststalletjes. Münster kent wel vijf drukbezochte kerstmarkten binnen haar Altstad. Honderden, duizenden kerstartikelen, glühwein, kuchen, gezelligheid. De straten zijn versierd met kilometers lichtslingers, orkestjes spelen kersliedjes. Goede doelen doen goede zaken, het publiek geeft met gulle hand. We schuifelen met de mensenmassa mee, genieten van geuren, kleuren, geluiden. Kerst werpt hier zijn schaduw wel heel nadrukkelijk vooruit. Bij een standje eet ik boerenkool met worst. Het smaakt heerlijk. Altijd gedacht dat dit een gerecht was dat alleen in Nederland werd gegeten. Nederlanders lijken toch veel meer op Duitsers en andersom dan we wel denken. Ik kan er niet mee zitten. Prima volk. Dan ineens, aan de overkant zie ik iets glimmen. Snel eet ik mijn kartonnen bordje leeg en met het laatste stukje van mijn rookworst spoed ik me naar het stalletje waar ik dat glimmende artikel zag liggen. Mijn hart maakt een sprongetje. Daar ligt ze, mijn engeltje! Al zal het inmiddels wel haar kleindochter zijn maar de gelijkenis is treffend. Het klinkt misschien gek maar ik voel tranen van ontroering in mijn ogen opkomen. Daar ligt niet alleen een engeltje dat honderd procent lijkt op een engeltje uit mijn jeugd. Nee, daar ligt eigenlijk mijn jeugd. Mijn gelukkige jeugd. Herinneringen wellen op, mooie herinneringen. Aan mijn overleden vader en moeder.
Dan klinkt de stem van mijn vrouw. Ze is naast me komen staan en kijkt ook naar de spulletjes in het kerststalletje. Ze wijst naar “mijn” engeltje. ‘Kijk nou, dat is een mooie. Die wil ik hebben. Ik ben al jaren op zoek naar zo’n exemplaar maar in Nederland ben ik er nog nooit zo een tegengekomen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten